Dag 3 - thema 11

Woorden
Thema 11: Vrije tijd
DAG 3
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woorden
Thema 11: Vrije tijd
DAG 3

Slide 1 - Tekstslide

Woorden van vandaag
  1. dansen
  2. doen
  3. de familie
  4. fietsen
  5. de fiets
  6. de frisdrank
  7. gaan

Slide 2 - Tekstslide

dansen (ww)
  • bewegen op muziek

  • TT - ik dans, jij danst wij dansen
  • VT - ik danste, wij dansten
  • VTD - ik heb gedanst

  • zin: Ik ga altijd dansen als ik muziek hoor.
  • zin: Op een feest danst hij altijd de hele avond. 
11

Slide 3 - Tekstslide

doen (ww)
  • in actie komen
  • in beweging komen

  • TT - ik doe, jij doet, wij doen
  • VT - ik deed, wij deden
  • VTD - ik heb gedaan

  • zin: Ik doe een boek in mijn tas.
  • zin: Zij doet heel aardig. 
12

Slide 4 - Tekstslide

de familie (znw)
  • de familieleden:
  • vader, moeder, broer, zus
  • (vaders, moeders, broers, zussen)
  • opa, oma, oom, tante, nicht, neef
  • (opa's, oma's, ooms, tantes, nichten, neven)

  • de familie - de families
  • het familielid - de familieleden

  • zin: Mijn familie is heel groot. 
  • zin: Ik hou van mijn familie
13

Slide 5 - Tekstslide

de fiets (znw)
  • van ijzer
  • vervoer
  • het stuur, het wiel, de zadel,
    het frame
  • de sturen, de wielen, de zadels,
    de frames

  • zin: Ik heb een elektrische fiets gekocht.
14

Slide 6 - Tekstslide

fietsen (ww)
  • op een fiets rijden

  • TT - ik fiets, jij fietst, wij fietsen
  • VT - ik fietste, wij fietsten
  • VTD - ik heb gefietst

  • zin: Ik fiets elke dag naar school. 
14

Slide 7 - Tekstslide

de frisdrank (znw)
  • drank zonder alcohol
  • zoete drank 
  • de frisdrank - de frisdranken

  • zin: Op een feestje drink ik graag frisdrank. Als ik sport drink ik water.
15

Slide 8 - Tekstslide

gaan (ww)
  • actie
  • in beweging

  • TT - ik ga - jij gaat - wij gaan
  • VT - ik ging - wij gingen
  • VTD - ik ben gegaan

  • zin: Ik ga naar huis.
  • zin: Hij gaat naar de dokter. 
16

Slide 9 - Tekstslide

11
timer
1:30
Dans jij weleens?

Slide 10 - Woordweb

Goed of fout?
A - Ik doet het goed.
B - Ik wil het goed doen.
12
A
A - fout B - fout
B
A - fout B - goed
C
A - goed B - fout
D
A - goed B - goed

Slide 11 - Quizvraag

13
Wat zijn familieleden?

Slide 12 - Woordweb

Goed of fout?
A - Fiets jij naar school?
B - Jij fietst naar school.
14
A
A - goed B - goed
B
A - goed B - fout
C
A - fout B - goed
D
A - fout B - fout

Slide 13 - Quizvraag

Maak een goed zin met de woorden:
jij - frisdrank - gaan (ww).

15
timer
1:30

Slide 14 - Open vraag

Wat is goed?
16
A
Jij ga naar school.
B
Hij ga naar school.
C
Jij gaat naar school.
D
Geen enkel antwoord.

Slide 15 - Quizvraag