Maagsonde en blaas katheter inbrengen

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

om de ligging van de neus/maagsonde te controleren mag je:
A
ph waarde controle doen
B
met de stethoscoop controleren of de sonde goed zit
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Bij de voorbereiding van het inbrengen van een sonde
(noem de juiste antwoorden)
A
Lees je het bijbehorende protocol
B
Meet je de sonde af voor je deze nat maakt
C
Doe je steriele handschoenen aan
D
Vraag je toestemming aan de zorgvrager

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer moet de ligging van de sonde gecontroleerd worden middels de pH strip?
A
Iedere keer als je een nieuwe zak voeding aansluit
B
Iedere 24 uur preventief
C
Alleen bij start van de sondevoeding
D
Bij de start en als je twijfelt aan de ligging

Slide 4 - Quizvraag

Wat is geen aandachtspunt bij het inbrengen van een maagsonde
A
de ligging van de maagsonde controleren
B
de juiste lengte van de sonde bepalen
C
luisteren of de sonde goed ligt door auscultatie (borrelen)
D
controleren van de neusgaten en positie van het hoofd

Slide 5 - Quizvraag

Een sonde via de neus, door de keel, slokdarm en maag die eindigt in de duodenum.
Welke sonde wordt hier omschreven?

A
Jejunumsonde
B
PEG-sonde
C
PEJ-sonde
D
Duodenumsonde

Slide 6 - Quizvraag

Een geopende fles/zak sondevoeding moet gekoeld bewaard worden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Hoe lang kan sondevoeding aan blijven hangen bij continue toediening?
A
6 uur
B
12 uur
C
24 uur
D
48 uur

Slide 8 - Quizvraag

Waarom controleer je de temperatuur van de sondevoeding voor toediening?
A
om te kijken of de voeding niet plakt
B
omdat koude voeding maagkrampen geeft

Slide 9 - Quizvraag

Bij het optrekken van het aspiraat wordt de PH bepaald en kan je water toedienen
A
Bij een Ph kleiner of gelijk aan 5.5
B
Bij een PH groter of gelijk aan 5.5
C
Bij gebruik van zuurremmers kleiner of gelijk aan 5.5

Slide 10 - Quizvraag

Een van de cliënten gaat sondevoeding krijgen door hevige slikproblemen. Jouw collega heeft dit al 5 jaar niet gedaan, maar je ziet haar toch de spullen al verzamelen om de sonde in te brengen. Wat denk je?
A
Oeps, hij is wel bevoegd maar niet bekwaam
B
Oeps, deze collega is niet bevoegd maar wel bekwaam
C
Als hij het protocol goed leest komt het goed
D
Oeps, hij is niet bevoegd en niet bekwaam!

Slide 11 - Quizvraag

Welke complicaties kunnen optreden bij het inbrengen van een maagsonde?

Slide 12 - Open vraag

Wanneer moet je de ligging van de sonde controleren met de pH-strip
A
Elke keer als je nieuwe voeding aanhangt
B
Iedere 24 uur
C
Als je twijfelt aan de ligging van de sonde
D
Als de cliënt flink heeft moeten hoesten of braken

Slide 13 - Quizvraag

Voorbehouden handeling
Risicovolle handeling
Injectie intramusculair
Infuus inbrengen
Katheteriseren
Inbrengen neus-maagsonde
Verwijderen katheter
Toedienen sondevoeding
Hechtingen verwijderen

Slide 14 - Sleepvraag

Bij het inbrengen van een maagsonde
A
Eerst het hoofd achterover daarna voorover
B
Eerst het hoofd voorover daarna achterover
C
Recht zodat je de zorgvrager goed kunt observeren
D
Iets achterover zodat de zorgvrager relaxed ligt

Slide 15 - Quizvraag

Blaaskatheter

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Zorgvragers met een blaaskatheter hebben een grotere kans op een urineweginfectie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Een blaaskatheter is een prima alternatief voor incontinentie-absorptiemateriaal
timer
0:30
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

zorgvragers met een blaaskatheter hebben een verhoogde kans op blaasontsteking
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Het inbrengen van een blaaskatheter is een voorbehouden handeling
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

een blaaskatheter die goed zit produceert op vaste tijden urine
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Een blaaskatheter voor eenmalig gebruik bevat hoeveel lumen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quizvraag

via welke weg breng je de blaaskatheter in?
A
ureter
B
urethra

Slide 24 - Quizvraag

wat is geen indicatie voor een blaaskatheter
A
retentie
B
postoperatief
C
flatulatie
D
incontinentie

Slide 25 - Quizvraag

Eenmalige blaaskatheterisatie (intermitterend) wat is dat?
A
De blaaskatheter kan voor lange tijd in de urineblaas blijven zitten.
B
De blaaskatheter blijft niet in de urineblaas zitten.
C
urine steriel opvangen bacteriologisch onderzoek; urineretentie bepalen; chronische blaasretentie.
D

Slide 26 - Quizvraag

welk doel heeft blaasspoeling?
A
katheterslang open houden
B
toedienen van medicatie
C
standaard verzorging blaaskatheter
D
verlengen levensduur katheter

Slide 27 - Quizvraag

Een reden om een blaaskatheter in te brengen kan zijn dat dan de mogelijkheid bestaat medicijnen rechtstreeks in de blaas te brengen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag