Dictoglos

Dictoglos
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Dictoglos

Slide 1 - Tekstslide

Doel:
- Oefenen met luisteren.
- Oefenen met aantekeningen maken.
- Oefenen met spreken.
- Oefenen met schrijven. 

Slide 2 - Tekstslide

Dictoglos
  • Luisteren - stap 1 --> alleen luisteren
  • Luisteren - stap 2 --> aantekeningen maken
  • Tekst maken - stap 1 - bespreek wat je gehoord hebt.
  • Tekst maken - stap 2 - schrijf samen het verhaal
  • Jullie verhaal voorlezen
  • Controleer je tekst.

Slide 3 - Tekstslide

Luisteren -Stap 1

Luister naar de tekst.
(alleen luisteren)

Slide 4 - Tekstslide

Luisteren - Stap 2
Maak aantekeningen
Schrijf geen hele zinnen, 
maar alleen belangrijke 
woorden op.

Slide 5 - Tekstslide

Maak de tekst - Stap 1

  • Bespreek wat jullie hebben gehoord. 
  • Vergelijk je aantekeningen.
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Maak de tekst - Stap 2
Schrijf samen, elk groepje schrijft één verhaal.
De tekst hoeft geen exacte kopie te zijn. 
Houd wel zoveel mogelijk de inhoud en 
de volgorde van het origineel aan. 
Let op de woordvolgorde in de zinnen. 
Let op de tijd van het werkwoord.

timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Controle
Bekijk de originele tekst.

  • Klopt jullie tekst?
  • Heb je alle belangrijke informatie?
  • Wat ben je vergeten?
  • Zijn de werkwoorden goed geschreven?
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Terugblik op de opdracht

  • Wat ging goed?
  • Wat was moeilijk?
  • Waarom?
  • Was het een leuke opdracht?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

De taal van sport begrijpt iedereen

Abdi kwam anderhalf jaar geleden naar Nederland. Hij woonde in het azc met veel mensen uit andere landen. Abdi sprak geen Engels en Nederlands. Hij was vaak alleen op zijn kamer en hij verveelde zich. Op een dag ging Abdi naar buiten. Hij zag een jongen met een voetbal. De jongen gooide de bal naar Abdi. Ze voetbalden samen. Later deden meer jongens mee. 

Nu voetbalt Abdi vaak met zijn nieuwe vrienden. Ze spreken niet dezelfde taal, maar de taal van sport begrijpt iedereen.

Slide 11 - Tekstslide

1. wie of wat
Onderwerp: wie of wat

Wie: Mijn tante woont in Amsterdam.

Wat: De school is in Amstelveen. 



Slide 12 - Tekstslide

1. Jan loopt naar school. --> Jan .... naar school.
2. Ik heb een broer en een zus. --> Ik .... een broer en een zus.
3. De zoon heet David. --> De zoon .... David.
4. Ik schrijf de woorden op. --> Ik ... de woorden op.
5. Wij wonen in Portugal. --> Wij ..... in Portugal.
6. Het is mooi weer. --> Het ... mooi weer.

Let op het werkwoord:

Slide 13 - Tekstslide

1. Jan loopt naar school.
2. Ik heb een broer en een zus.
3. De zoon heet David.
4. Ik schrijf de woorden.
5. Wij wonen in Portugal.
6. Het is mooi weer

3. Extra informatie: waar, wat, hoe

Slide 14 - Tekstslide

Vraagzin
Bij een vraagzin staat het werkwoord of het vraagwoord (waar, wanneer, hoe) op nummer 1.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Heb je een nieuwe fiets?
2. Wanneer heb je school?
3. Kom je naar mijn verjaardag?
4. Hoe heet de docent?
5. Mag ik naar de wc?

Slide 16 - Tekstslide

een werkwoord:
* praat over een actie; iets wat je doet
* stopt vaak met ...-en

Slide 17 - Tekstslide

De basis van een zin
1= wie of wat (onderwerp)
2= doet, doen (het werkwoord)
3= extra informatie
 





1
2
3
Ik
 ga
naar school.

Slide 18 - Tekstslide