VMBO 2 par 3.2 wie is de baas

Paragraaf 3.2
wie is de baas?
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 3.2
wie is de baas?

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Na deze les weet je :
  • Wie is de werkgever en wie is de werknemer
  • Wat is een arbeidsovereenkomst
  • Wat is een vaste en een tijdelijke baan

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel 1
Wie is de werkgever en wie is de werknemer

Slide 3 - Tekstslide

Werknemer en werkgever

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoel 2
Wat is een arbeidsovereenkomst

Slide 5 - Tekstslide

Arbeidsovereenkomst
Arbeidsovereenkomst
  • Schriftelijke afspraak tussen werkgever en werknemer
  • Wat voor werk doe je
  • Hoeveel uren werk je 
  • Hoeveel loon krijg je

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoel 3
Wat is een vaste en een tijdelijke baan

Slide 7 - Tekstslide

Vaste baan <-> Tijdelijke baan
  • Vaste baan: Baan waarbij geen einddatum is afgesproken.

  • Tijdelijke baan: Baan voor een bepaalde tijd die eindigt op een afgesproken einddatum. 

  • Flexibele baan: Je werkt alleen wanneer je werkgever je nodig heeft. Bijvoorbeeld uitzendwerk of oproepkracht. 

Slide 8 - Tekstslide

Check

  • Wie is de werkgever en wie is de werknemer
  • Wat is een arbeidsovereenkomst
  • Wat is een vaste en een tijdelijke baan

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
  • Lees paragraaf 3.2
  • Maak de vragen 16 t/m 26 op blz 72 en verder
  • Maak de lesson up les 3.2

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen
Lees de theorie van de les nog eens goed door en maak daarna de vragen van  deze lesson up.
Succes!

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een werkgever?
A
Iemand die bij een bedrijf/winkel werkt
B
Een bedrijf/winkel die werknemers in dienst heeft
C
Een leerling
D
Vakkenvuller

Slide 12 - Quizvraag

Een werkgever is:
A
Iemand die personen in dienst heeft die hij loon betaald.
B
Iemand die betaald werk doet voor een baas.

Slide 13 - Quizvraag

Wie is er in onderstaande gevallen een werkgever?
A
Aart is leider bij een voetbalteam
B
Anton is hoofd van de afdeling planning
C
Eline heeft een kapperszaak met personeel
D
Janine is hoofd van de kassa's bij Albert Heyn

Slide 14 - Quizvraag

Een werkgever is
A
iemand die minstens tien mensen in dienst heeft.
B
iemand die een of meer mensen laat werken.
C
iemand die anderen het werk laat doen.
D
iemand die een of meer mensen in loondienst heeft.

Slide 15 - Quizvraag

Waar horen de werkgevers?
A
Aanbod van arbeid
B
Vraag naar arbeid

Slide 16 - Quizvraag

Een werknemer is iemand
A
die één of meerdere werkgevers in dienst heeft
B
die in dienst van een baas werk doet
C
die de baas is

Slide 17 - Quizvraag

'Werknemer'
Dat is....
A
iemand die een of meer mensen in loondienst heeft
B
een zelfstandig ondernemer
C
Iemand die in loondienst betaald werk doet
D
een vrijwilliger

Slide 18 - Quizvraag

Een werknemer is
A
iemand die in loondienst werkt
B
een ZZP'er (zelfstandige zonder personeel)
C
betaalt de salarissen
D
ontvangt een loon of salaris

Slide 19 - Quizvraag

werknemers zijn de:
A
aanbieders van arbeid
B
vragers van arbeid
C
zowel aanbieders als vragers van arbeid
D
als je uitsluitend bij de overheid werkt

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een werknemer?
A
Een bedrijf die mensen in dienst heeft
B
Een leerling
C
Iemand die bij een bedrijf/winkel werkt
D
De baas

Slide 21 - Quizvraag

Een arbeidsovereenkomst is een
A
afspraak tussen de werkgever en werkgever.
B
papier waarop staat hoeveel pauze je hebt.
C
diploma om te mogen werken.
D
document met de arbeidstijden.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een arbeidsovereenkomst?
A
Een afspraak tussen werkgever en werkgever
B
Opzegtermijn
C
Proeftijd
D
Vacature

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een vaste baan?
A
Een baan voor bepaalde tijd
B
Een baan van 9 uur tot 17 uur
C
Een baan wanneer je werkt op verzoek van de baas
D
Een baan voor onbepaalde tijd

Slide 24 - Quizvraag

Een vaste baan is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Een vaste baan is
A
Een baan waarbij je vaste dingen moet doen.
B
dat je altijd op dezelfde bowlingbaan bowlt
C
Een ijsbaan.
D
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Slide 26 - Quizvraag

een kenmerk van een vaste baan is?
A
geen vaste einddatum
B
een einddatum
C
je mag nooit ontslagen worden
D
je hebt geen proeftijd

Slide 27 - Quizvraag

Jesper werkt in de supermarkt, hij heeft een contract met een einddatum
A
Hij heeft een tijdelijke baan
B
Hij heeft een vaste baan

Slide 28 - Quizvraag

Een vaste baan is:
A
Vaste uren, onbepaalde tijd
B
Vaste uren, bepaalde tijd
C
Flexibele uren, onbepaalde tijd
D
Flexibele uren, bepaalde tijd

Slide 29 - Quizvraag

Chris heeft een nieuwe contract getekend op zijn werk. Op zijn nieuwe contract staat geen einddatum.
Kies het juiste economische begrip.
A
Vaste baan
B
Tijdelijke baan

Slide 30 - Quizvraag

Bij een vaste baan heb je een
A
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
B
arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd

Slide 31 - Quizvraag