Grammar Quiz 3GT

periode 4
8 lessen voor Unit 6
proefwerk op dinsdag 4 juni

daarna 3 lessen oefenen / tips en trucs leesvaardigheid Engels toetsweek vanaf  donderdag 13 juni, Engels op woensdag 19 juni
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

periode 4
8 lessen voor Unit 6
proefwerk op dinsdag 4 juni

daarna 3 lessen oefenen / tips en trucs leesvaardigheid Engels toetsweek vanaf  donderdag 13 juni, Engels op woensdag 19 juni

Slide 1 - Tekstslide

The Big Grammar Quiz


Okay, what do you remember?

Slide 2 - Tekstslide

these, those, that, this

Slide 3 - Tekstslide

(dichtbij) ____ dress
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 4 - Quizvraag

(ver weg) ____ people
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 5 - Quizvraag

this,that,these,those
I prefer __ shoes here.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 6 - Quizvraag

... balloons here are nicer than ... over there.
A
those, these
B
these, those
C
this, that
D
that, this

Slide 7 - Quizvraag

some / any

a little / few

Slide 8 - Tekstslide

11. Don't worry, I don't need _______ help.
A
Some
B
Any

Slide 9 - Quizvraag

12. Do you have _____ brothers or sisters?
A
Some
B
Any

Slide 10 - Quizvraag

13. Would you like _____ sugar with your tea?
A
Some
B
Any

Slide 11 - Quizvraag

6. Only _________ students studied for the test.
A
A few
B
A little

Slide 12 - Quizvraag

7. Only ______ films have been made about this subject.
A
A few
B
A little

Slide 13 - Quizvraag

Future

Slide 14 - Tekstslide

Wanneer gebruik je will + hele werkwoord?
A
Voor schema's
B
Beloftes, aanbiedingen, aankondigingen en besluiten
C
Als je iets (niet) van plan bent
D
Bij afspraken in de nabije toekomst (tijdstip en plaats vast)

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer gebruik je am/are/is + (not) going to + hele werkwoord?
A
Voor schema's
B
Beloftes, aanbiedingen, aankondigingen en besluiten
C
Toekomstige plannen
D
Bij afspraken in de nabije toekomst (tijdstip en plaats vast)

Slide 16 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de present continuous? (bijv. I am meeting)
A
Voor schema's
B
Beloftes, aanbiedingen, aankondigingen en besluiten
C
Toekomstige plannen
D
Bij afspraken in de nabije toekomst (tijdstip en plaats vast)

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de present simple? (bijv. he works)
A
Voor schema's
B
Beloftes, aanbiedingen, aankondigingen en besluiten
C
Toekomstige plannen
D
Bij afspraken in de nabije toekomst (tijdstip en plaats vast)

Slide 18 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de future in:
We ..... (get) you some tea and a piece of cake
A
are going to get
B
are getting
C
will get
D
gets

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de future in:
I ..... (wait) for you even if you're late, don't worry
A
am waiting
B
am going to wait
C
will wait
D
wait

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de future in:
I ...... (visit) my uncle next week
A
am going to visit
B
am visiting
C
will visit
D
visit

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de future in:
Look at those clouds! It ....... (rain)
A
will rain
B
is going to rain
C
is raining
D
rains

Slide 22 - Quizvraag

Past Simple and 

Present Perfect

Slide 23 - Tekstslide

Welke zin staat in de past simple?
A
My brother will make his bed
B
My brother is going to make his bed
C
My brother makes his bed
D
My brother made his bed this morning

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin staat in de present perfect?

A
I will see Julie three times this week
B
I see Julie three times this week.
C
I saw Julie three times this week
D
I have seen Julie three times this week

Slide 25 - Quizvraag

Bij welke tijd hoort dit signaalwoord:
Two days ago
A
past simple
B
present perfect

Slide 26 - Quizvraag

Bij welke tijd hoort dit signaalwoord:
Last June
A
past simple
B
present perfect

Slide 27 - Quizvraag

Fill in the correct form.

___ Mike ___ in France in 2001?
A
Did Mike live?
B
Has Mike lived?

Slide 28 - Quizvraag

be allowed to / can - could

Slide 29 - Tekstslide

Wanneer gebruik je can of could?
A
Om te vragen of iets mag
B
om te vragen of iets mag volgens de regels
C
om te zeggen dat je fantastisch bent
D
je gebruikt can of could nooit

Slide 30 - Quizvraag

Wanneer gebruik je 'be allowed to'?
A
Om te vragen of iets mag
B
om te vragen of iets mag volgens de regels
C
om te zeggen dat je fantastisch bent
D
je gebruikt to be allowed nooit

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen can & could?
A
Can is beleefder
B
Can klinkt beter
C
Could is beleefder
D
Could klinkt beter

Slide 32 - Quizvraag

Choose the correct modal:
.... bring a friend to football practice?
A
Can/could
B
am I allowed to

Slide 33 - Quizvraag

Choose the correct modal:
You ........ use a calculator during the test
A
can/could
B
are allowed to

Slide 34 - Quizvraag

Choose the correct modal:
Ladies, ........ have your attention please?
A
Could I
B
Can I
C
am I allowed to

Slide 35 - Quizvraag

adverbs / adjectives

Slide 36 - Tekstslide

Which ones are examples of adjectives?
A
run, play, sing, go
B
I, you, he, she, we, they
C
red, big, nice, cute
D
first, second, third

Slide 37 - Quizvraag

My aunt always cries very ___!
A
loud
B
loudly

Slide 38 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
She skates very ......
A
fastly
B
fast

Slide 39 - Quizvraag

___, my mum will buy me some birthday presents!
A
Hopeful
B
Hopefully

Slide 40 - Quizvraag

Choose the correct adverb of ECONOMIC
A
economic
B
economicly
C
economically
D
economicilly

Slide 41 - Quizvraag

Choose the correct adverb of HAPPY
A
happy
B
happyly
C
happically
D
happily

Slide 42 - Quizvraag

Okay, enough grammar for today

Slide 43 - Tekstslide

Speaking game

One student comes upfront.
You will get 2 minutes per round.
Describe the word. 
The others have to quess the word.
timer
2:00

Slide 44 - Tekstslide