3T oefenen woordsoorten

Grammatica 3.7
Voor de presentaties waren we met woordsoorten bezig:
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
telwoord

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 3.7
Voor de presentaties waren we met woordsoorten bezig:
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
telwoord

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Herhalen van de woordsoorten

Je weet het verschil tussen 
een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten
Zelfstandig naamwoord (zn): mensen, dieren, planten, dingen, namen en
                                                                begrippen
Lidwoord (lw):  de    het     een
Werkwoorden (ww):   doe-woorden; lopen, kijken, zijn wandelen
Bijvoeglijk naamwoord (bn): zegt iets over het zn
Voorzetsel (vz): staat nooit alleen, in, uit, tegenover, na
Persoonlijk voornaamwoord (psv); Ik, jullie, haar enz.
Bezittelijk voornaamwoord (bzv):  mijn, zijn, jouw enz.
Telwoord: drie, veel, laatste

Slide 3 - Tekstslide

herhaling opdrachten uit het boek
1c benoem de woorden.

Ze realiseerde zich dat het een cruciale vraag van hem was

Slide 4 - Tekstslide

Ze (psv) realiseerde (ww) zich (wkv) dat (vw) het  (lw) een (lw) cruciale (bn) vraag (zn) van (vz) hem (psv) was (ww)

Slide 5 - Tekstslide

1d Benoem de woorden
je mag drie keer raden naar haar antwoord

Slide 6 - Tekstslide

je (psv)  mag (ww) drie (htw) keer  (zn) raden (ww)  naar (vz) 
haar (bzv) antwoord (zn)

Slide 7 - Tekstslide

3a1
het  is altijd een lidwoord.

waar of niet waar?

Slide 8 - Tekstslide

niet waar
Het kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn

Het is slecht weer.

Slide 9 - Tekstslide

3a2
Achter uw  komt een zelfstandig naamwoord.

Waar of niet waar?

Slide 10 - Tekstslide

waar
"uw" is net als jouw of mijn een bezittelijk voornaamwoord.
 Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor 
een zelfstandig naamwoord.

Slide 11 - Tekstslide

3a3
Jullie  kan voorkomen als
onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Tekstslide

waar
Halen jullie (psv-o) ons op of wij jullie (psv-lv)? 

Nemen we jullie (bzv) auto of gaan we op onze brommers? 

We geven jullie (psv-mv) wel een lift.

Slide 13 - Tekstslide

Welke persoonlijk voornaamwoorden komen alleen als onderwerp voor?
A
mij, hij, hun
B
zij, jullie, ik
C
ons, ze, u
D
uw, hij, wij

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de telwoorden?

Laatst waren er heel veel kinderen bij het derde en laatste huis aan het spelen.
A
heel, veel, derde
B
laatst, derde, laatste
C
veel, derde, laatste
D
derde

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn de hoofdtelwoorden?
A
3, derde, meeste
B
8, weinig, geen
C
8, middelste, dertigste
D
7, eerste, meeste

Slide 16 - Quizvraag

zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord (zww):
het belangrijkste werkwoord in een zin

hulpwerkwoord (hww):
overige werkwoorden in een zin

Slide 17 - Tekstslide

Een veganist eet vlees noch vis.    eet = zww

De kok heeft een salade klaargemaakt.  klaargemaakt = zww
                                                                                    heeft = hww

Zou jij even willen proeven?   proeven = zww
                                                             zou  +  willen = hww

Slide 18 - Tekstslide

Ze heeft een geitje.

heeft = .......
A
hww
B
zww

Slide 19 - Quizvraag

Ze heeft het geitje geaaid.

heeft =
A
hww
B
zww

Slide 20 - Quizvraag

1. Wij blijven hier.
2. Wij blijven lachen.
In welke zin is blijven een zww?
A
zin 1
B
zin 2

Slide 21 - Quizvraag

lesdoel
Je weet nu het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord.

Weet = ?

Slide 22 - Tekstslide

weet = een zelfstandig werkwoord

Slide 23 - Tekstslide

aan de slag
3.7
Opdracht 9 en 10

Slide 24 - Tekstslide