Grammatica oefenen

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica: wat is dat eigenlijk?

Slide 2 - Open vraag

Opdracht
+ Pak drie papiertjes/post-its
+ Schrijf op 1 papiertje/post-it: persoonsvorm
+ Schrijf op 1 papiertje/post-it: onderwerp
+ Schrijf op 1 papiertje/post-it: lijdend voorwerp

Dit heb je later in de les nodig! 

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm
+ De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord van de zin
+ De persoonsvorm kun je vinden door de zin vragend te maken en/of de zin in een andere tijd te zetten
+ De persoonsvorm is onderdeel van het gezegde

Slide 4 - Tekstslide

Gezegde
+ Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin

Slide 5 - Tekstslide

Onderwerp
+ Het onderwerp staat vaak naast de persoonsvorm
+ Het onderwerp is altijd een persoon/dier/voorwerp
+ Je kunt het onderwerp vinden door antwoord te geven op de vraag: wie/wat doet iets?

Slide 6 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
+ Het lijdend voorwerp ondergaat de handeling die plaatsvindt
+ Je vindt het lijdend voorwerp door antwoord te geven op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde?
+ Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!
+ Zinnen waarin iets 'gegeven'/'gemaakt' wordt, hebben vaak wel een lijdend voorwerp!

Slide 7 - Tekstslide

Woordsoorten
+ Met woordsoorten geef je woorden een naam
+ Iedere woordsoort heeft een aparte functie waardoor je zinsdelen beter kunt herkennen
+ Een zinsdeel = een deel van een zin dat voor de persoonsvorm past

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoord
+ Een werkwoord is een doe-woord
+ Je hebt verschillende vormen: persoonsvorm, infinitief (wij-vorm) en voltooid deelwoord

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoord
+ Een lidwoord vind je voor een zelfstandig naamwoord
+ Er zijn drie lidwoorden: de, het en een

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
+ Een zelfstandig naamwoord geeft een naam aan mensen, dieren, dingen en eigen namen
+ Als je een lidwoord ervoor kunt zetten, dan is het een zelfstandig naamwoord! :-)

Slide 11 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
+ Een bijvoeglijk naamwoord is een mooimaakwoord
+ Het zegt iets over de eigenschap van een zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Voorzetsel
+ Een voorzetsel is een plaatsbepaling
+ Je kunt het trucje met de kast en/of vergadering toepassen (op de kast, in de kast, naar de vergadering enz.)

Slide 13 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
+ Elke zin heeft 1 persoonsvorm en 1 onderwerp
+ Samengestelde zinnen hebben 2 of meer persoonsvormen en 2 of meer onderwerpen
+ Het aantal persoonsvormen en onderwerpen is altijd gelijk 
+ Een samengestelde zin herken je aan voegwoorden (omdat, en, want enz.) en komma's
+ De volgorde van de zin kan anders zijn! 

Slide 14 - Tekstslide

Noem de drie zinsdelen die je geleerd hebt.

Slide 15 - Woordweb

Noem de woordsoorten die je geleerd hebt.

Slide 16 - Woordweb

Noem een kenmerk van een samengestelde zin.

Slide 17 - Woordweb

Maak een foto van een voorwerp dat een lijdend voorwerp kan zijn.

Slide 18 - Open vraag

Pak de papiertjes/post-its er nog eens bij...



Je krijgt een minuut de tijd om over de volgende vraag na te denken: 

Hoeveel grammaticaal juiste combinaties kun je maken met een persoonsvorm, onderwerp en lijdend voorwerp?

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel grammaticaal juiste combinaties kun je maken met deze drie zinsdelen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quizvraag

Tot welke woordsoort behoort Amsterdam?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 21 - Quizvraag

Tot welke woordsoort behoort tegen?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 22 - Quizvraag

Een samengestelde zin heeft altijd...
A
een onderwerp
B
twee onderwerpen
C
geen onderwerp
D
een lijdend voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

Goed gewerkt! 
+ Oefen online verder:
https://www.cambiumned.nl/
https://www.jufmelis.nl/

Slide 24 - Tekstslide