2.9

2.9

Huiswerk

Leer de woordenlijst 14.2

M de schrijfopdracht opdracht 10 blz. 203

M de leesopdracht opdracht 11

Vertel kort over je weekend. 

Mijn weekend was ........

Heb je muntgeld voor de automaat?

Do you have cash for the vending machine?

Ik doe mijn sportkleren aan

I put on my sports clothes

Ik wil mijn conditie verbeteren

I want to improve my physical condition

Wat is het rooster?

What's the schedule?

Ik wil gewicht verliezen

I want to lose weight

Mijn doel is om mijn spieren te versterken

My goal is to strengthen my muscles

Ik ben al lid van de sportschool

I'm already member of the sports club

Futurum herhalen

(gaan + hele werkwoord (infinitief)

(zullen + hele werkwoord (infinitief)

Iets gaat nog gebeuren:

1 Over 2 dagen ga ik mijn familie in Frankrijk bezoeken.

2 Volgende maand................................

3 Over 15 minuten...................................

4 Over 3 weken..........................................

Dialoog over sport praten:

A 1 Heb je vorige week gesport?   

2 Aan welke sport doe je?

3 Hoe vaak doe je dat in de week?

4 Heb je een maand- of een jaarabonnement?

5 Met wie sport je graag?

B Geeft antwoord op de vragen, wissel daarna van rol

Huiswerk

Oefen met de klanken oe- u - uu blz. 205

Leer de woordenlijst 15.2

Lees de tekst en maak opdracht 1

Grammatica: Lees blz. 213 en maak opdracht 14

blz. 219 Geef een korte presentatie over een mooi gebouw of jouw lievelingsdier of een mooi park. (6 zinnen)