m1a §3.1 Negatieve getallen deel 2 groter dan en kleiner dan

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning van de les
  • Huiswerkopgave bespreken 

  • Voorkennis ophalen 
  • 3.1 deel 2: tekens voor groter dan en kleiner dan
  • Uitleg
  • Samen oefenen
  • Zelfstandig aan de slag
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerkopgave 

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik & Voorkennis

Slide 4 - Tekstslide

Je loopt van de Koog naar Den Hoorn. Welke richting loop je?
A
Noord
B
Oost
C
Zuid
D
West

Slide 5 - Quizvraag

Welk getal is positief?
A
-324
B
0
C
-52 341
D
12 949 031

Slide 6 - Quizvraag

timer
4:00
wat betekent < > =
kan je het uitleggen en/of een voorbeeld typen?

Slide 7 - Woordweb

Leerdoel
Aan het einde van de les weet je...



... wat de tekens <  >  =  betekenen en hoe je ze gebruikt

Slide 8 - Tekstslide

'Is gelijk aan'
  • Dit tekentje betekent dat wat aan de ene kant staat gelijk is dan wat er aan de andere kant staat. 
  • 5 + 2 = 3 + 4

Slide 9 - Tekstslide

'Groter dan'
  • Dit tekentje betekent dat wat aan de linker kant staat groter is dan wat er aan de rechter kant staat. 
  • 5 + 2 > 3 + 3
>

Slide 10 - Tekstslide

'Kleiner dan'
  • Dit tekentje betekent dat wat aan de linker kant staat kleiner is dan wat er aan de rechter kant staat. 
  • 5 + 1 < 3 + 4
<

Slide 11 - Tekstslide

groter dan kleiner dan
Hulpmiddeltje 1 :

De opening staat altijd aan de kant van het grootste getal.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Hulpmiddeltje 2
Van het kleiner dan
teken kan ik een
K
maken . De K is de eerste letter van Kleiner

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

> betekent:
A
kleiner dan
B
groter dan

Slide 18 - Quizvraag

-4 ... 4
A
<
B
>
C
=

Slide 19 - Quizvraag

-4 ... -2
A
<
B
>
C
=

Slide 20 - Quizvraag

-10 ... -12
A
<
B
>
C
=

Slide 21 - Quizvraag

Anna zegt: 15 > 12
Ruben zegt: 3 + 3 = 5 + 1
Wie heeft gelijk?
A
Anna heeft gelijk
B
Ruben heeft gelijk
C
Anna en Ruben hebben gelijk
D
Anna en Ruben hebben allebei geen gelijk

Slide 22 - Quizvraag

Wat: Maak Paragraaf 3.1 deel 2 opgaves 8, 9 ,10, 11  
Hoe: Via de digitale methode, hij staat klaar in de planning!  
Over ... min wil ik opgave 9 bespreken
Klaar? Ga Smartrekenen
Niet overleggen, niet vragen --->

Niet overleggen, wel vragen  --->

Overleggen en vragen mag  --->
timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide

Lesdoelen:
Ik weet wat positieve en negatieve getallen zijn
Ik weet wat de volgende tekens betekenen: < , > en =.

Slide 24 - Sleepvraag

Huiswerk
Meenemen
Laptop + werkboek deel 1 

Afmaken:  3.1 deel 2 opgaves 8, 9 ,10, 11  
(digitaal)

Ruim je spullen op
Tafels & stoelen netjes zetten!

Slide 25 - Tekstslide

Denk aan je 60 minuten smartrekenen!!

Slide 26 - Tekstslide