les

Een voorwerp hangt aan een touw (figuur 1). Je wilt de kracht van het touw op het voorwerp tekenen. Je doet dat met een pijl.
In welke figuur is die pijl goed getekend?
A
figuur A
B
figuur B
C
figuur C
1 / 16
volgende
Slide 1: Quizvraag
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Een voorwerp hangt aan een touw (figuur 1). Je wilt de kracht van het touw op het voorwerp tekenen. Je doet dat met een pijl.
In welke figuur is die pijl goed getekend?
A
figuur A
B
figuur B
C
figuur C

Slide 1 - Quizvraag

Op een tafel ligt een voorwerp met een massa van 425 g.
Op dit voorwerp werkt een zwaartekracht van:

A
0,425 N
B
4,25 N
C
42,5 N
D
425 N

Slide 2 - Quizvraag

Een krachtmeter met een stugge veer die moeilijk uitrekt, gebruik je:
A
alleen om grote krachten te meten.
B
alleen om kleine krachten te meten.
C
om zowel grote als kleine krachten te meten.

Slide 3 - Quizvraag

Je hangt een blokje van 50 g aan een krachtmeter.
Wat gebeurt er met de veer als je aan dat blokje nog een blokje van 50 g hangt?
A
Dan wordt de uitrekking van de veer 2× zo groot.
B
Dan wordt de uitrekking van de veer 2× zo klein.
C
Dan wordt de veer 2× zo kort.
D
Dan wordt de veer 2× zo lang.

Slide 4 - Quizvraag

Een kist hangt aan een touw. De kist hangt stil.
Welke twee krachten werken er op de kist?
A
normaalkracht
B
spankracht
C
veerkracht
D
zwaartekracht

Slide 5 - Quizvraag

Op een voorwerp werkt een kracht van 500 N en een kracht van 300 N. De krachten werken in tegengestelde richting.
Hoe groot is de nettokracht?
A
–200 N
B
200 N
C
300 N
D
500 N

Slide 6 - Quizvraag

Twee krachten op een voorwerp zijn in evenwicht.
Welke bewering over deze situatie is waar?
A
De krachten hebben hetzelfde aangrijpingspunt.
B
De krachten liggen in elkaars verlengde.
C
De krachten werken in dezelfde richting.
D
De krachten zijn niet even groot.

Slide 7 - Quizvraag

Welke twee gereedschappen zijn voorbeelden van een hefboom?
A
flesopener
B
schroefboormachine
C
soldeerbout
D
steeksleutel

Slide 8 - Quizvraag

Hanneke trekt met een klauwhamer een spijker uit een balk. Het lukt haar met grote moeite.
Welke bewering over dit voorbeeld is waar?
A
De last is groter dan de werkkracht.
B
De werkkracht is groter dan de last.
C
De werkkracht en de last zijn even groot.

Slide 9 - Quizvraag

Op welke drie manieren kun je zien dat er een kracht op een voorwerp wordt uitgeoefend?

Slide 10 - Open vraag

Paul tekent een pijl om een zwaartekracht van 7,5 N aan te geven. De pijl is 1,5 cm lang
Laat met een berekening zien welke krachtenschaal Paul heeft gebruikt.

Slide 11 - Open vraag

 Aan de rechterkant hangt 100 N op een afstand van 100 cm van het draaipunt. Aan de linkerkant wordt op 25 cm van het draaipunt een gewichtje gehangen.
 Reken met behulp van de hefboomregel uit hoe groot de massa (in N) van het gewichtje moet zijn om de hefboom in evenwicht te brengen

Slide 12 - Tekstslide


Slide 13 - Open vraag

Ans verplaatst een kist. Ze trekt met een kracht van 150 N aan de kist.
De nettokracht is tijdens de verplaatsing 37,5 N
Noteer een andere kracht die op de kist werkt.

Slide 14 - Open vraag

Ans verplaatst een kist. Ze trekt met een kracht van 150 N aan de kist.
De nettokracht is tijdens de verplaatsing 37,5 N
Hoe groot is de tegenwerkende kracht? .

Slide 15 - Open vraag

Sneeuwschoenen hebben veel grotere zolen dan gewone schoenen. Leg uit wat het voordeel van dat grotere oppervlak is.

Slide 16 - Open vraag