Spelling 5H

Spelling H5 - Even opfrissen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling H5 - Even opfrissen

Slide 1 - Tekstslide

Typ je eigen naam (met juist hoofdlettergebruik)

Slide 2 - Open vraag

Hoofdletters of kleine letter?
Tweede kerstdag, het christendom, de middeleeuwen, prinsjesdag, het vak duits

Slide 3 - Open vraag

Meervoud van: bangerik
A
Bangerikken
B
Bangeriken

Slide 4 - Quizvraag

Meervoud van café is?
A
cafés
B
café's

Slide 5 - Quizvraag

Meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen

Slide 6 - Quizvraag

Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën
C
pories

Slide 7 - Quizvraag

Meervoud van politicus
A
politici
B
politicussen

Slide 8 - Quizvraag

Meervoud van plumeau
A
plumeau's
B
plumeaus

Slide 9 - Quizvraag

Het meervoud van lam is:
A
lama's
B
lammeren
C
lameren

Slide 10 - Quizvraag

Maak een samenstelling van:
zon + schijn

Slide 11 - Open vraag

Maak een samenstelling:
aap + trots

Slide 12 - Open vraag

Waarom schrijf je 'tarwemeel'?

Slide 13 - Open vraag

Maak de samenstelling:
hier + tegen + over
A
Hiertegen over
B
Hier tegenover
C
Hier tegen over
D
Hiertegenover

Slide 14 - Quizvraag

Maak de samenstelling:
koffie + zetten
A
koffiezetten
B
koffie zetten

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een liggend streepje in een woord zoals bij auto-ongeluk?
A
als het woord verkeerd kan worden gelezen
B
als het woord twee klinkers achter elkaar krijgt
C
ik weet het eigenlijk niet meer

Slide 16 - Quizvraag

Hoe schrijf je 'adjunct + directeur'?
A
adjunctdirecteur
B
adjunct directeur
C
adjunct-directeur

Slide 17 - Quizvraag

Hoe schrijf je anti+kraak?
A
anti kraak
B
antikraak
C
anti-kraak

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de goede spelling?
A
electriciën
B
elektriciën
C
elektricien

Slide 19 - Quizvraag

Gebruik de apostrof goed.
Adas boek, pcs, A4tje

Slide 20 - Open vraag

Noem drie woorden met verschillende accenten (é è ê)

Slide 21 - Open vraag

Wat is de goede spelling?
A
provencaals
B
provençaals

Slide 22 - Quizvraag

Welke getallen moeten in letters?
De opa van 98 ging in 1951 met zijn 3 zoons 10 keer achter elkaar in de 8-baan.
A
98, 1951, 3, 10, 8
B
1951, 3, 10, 8
C
98, 3, 10, 8
D
3, 10, 8

Slide 23 - Quizvraag

Ik heb slechte herinneringen aan mijn examenklas. In die klas kregen (enkelen) een voorkeursbehandeling.
A
enkelen
B
enkele

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: Hij kan met bijna al zijn klasgenoten opschieten, maar aan sommigen heeft hij een hekel.
2: Geluk is heel persoonlijk. Sommigen zijn met weinig tevreden.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 25 - Quizvraag

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: De mannen werden beiden onderscheiden.
2: Ik heb de twee foto's bekeken. Beide zijn prachtig geworden.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 26 - Quizvraag

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: De verdachten moesten alle in de cel.
2: Er stonden vijf honden aan het hek; alle blaften vervaarlijk.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 27 - Quizvraag

Waarom deden jullie niet meteen wat we jullie ...?
A
verzochtten
B
verzochten
C
verzochden
D
verzochte

Slide 28 - Quizvraag

Het publiek keek toe, hoe de motoren...
A
starte
B
startte
C
starten
D
startten

Slide 29 - Quizvraag

Als mensen ... door koolmonoxide, moeten ze het naar ziekenhuis
A
bedwelmd
B
bedwelmt
C
bedwelmdt

Slide 30 - Quizvraag

De Bradge had niet verwacht, dat hij zijn schouder ...
A
ontwrichte
B
ontwrichtten
C
ontwrichtte
D
ontwrocht

Slide 31 - Quizvraag

Wie .... het geld van Erica?
A
beheerd
B
beheert
C
beheerdt

Slide 32 - Quizvraag

Aan het werk:
D-toets spelling
Indelen in categorie A, B, C

Slide 33 - Tekstslide

Uitslag: 
1. Categorie C:
Verplicht uitleg volgen, samen oefeningen maken
54 punten of lager

2. Categorie B:
Zelfstandig aan de opdrachten van het werkblad werken, uitleg volgen mag
55 punten of hoger

3. Categorie A:
Zelfstandig aan de opdrachten werken (mag buiten de klas, wel aan begin en einde melden). 
70 punten of hoger



Slide 34 - Tekstslide

Aan het werk 
  • Je vormt een groep van 3-4 personen
  • Je schrijft je in bij een onderwerp

  • Je maakt een miniles (5-8 minuten) waarin je het volgende aan de KLAS uitlegt:
De spellingregels (bijv. van verkleinwoorden)
Een aantal moeilijke voorbeelden
Minimaal DRIE oefenvragen aan de klas

De volgende les (maandag) gaan jullie de onderwerpen aan elkaar uitleggen.


Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide