Samenvatting_hst2_3M

leerdoelen paragraaf 2.1
  • Je kent de verschillende soorten inkomensvormen
  • Je kent het verschil tussen ontvangsten met tegenprestatie en zonder tegenprestatie.
  • Je kunt het begrip inkomen in natura in eigen woorden omschrijven en kunt een voorbeeld geven.
  • Je weet wat primair- en overdrachtsinkomen is en wat het verschil is.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

leerdoelen paragraaf 2.1
  • Je kent de verschillende soorten inkomensvormen
  • Je kent het verschil tussen ontvangsten met tegenprestatie en zonder tegenprestatie.
  • Je kunt het begrip inkomen in natura in eigen woorden omschrijven en kunt een voorbeeld geven.
  • Je weet wat primair- en overdrachtsinkomen is en wat het verschil is.

Slide 1 - Tekstslide

Inkomensvormen
  1. Inkomen uit arbeid 
    - loon
    - winst
  2. Inkomen uit bezit
    - Huur
    - Pacht
    - Rente
    - Winst
  3.  Inkomensoverdracht;
    - uitkeringen zoals kinderbijslag, zorgtoeslag etc

Slide 2 - Tekstslide

Ontvangsten met en zonder tegenprestatie
Ontvangsten MET tegenprestatie = PRIMAIR INKOMEN = Inkomen uit arbeid en uit bezit
- Loon, - Winst, Huur, Pacht, Rente, loon in natura

Ontvangsten ZONDER tegenprestatie = OVERDRACHTSINKOMEN = geld dat je zomaar krijgt.
- Zakgeld, Kinderbijslag, Huurtoeslag, studiefinanciering, bijstandsuitkering.

Slide 3 - Tekstslide

Secundair inkomen
  • = Besteedbaar inkomen

  • Dat geld wat je hebt waar je dingen van kunt kopen

Slide 4 - Tekstslide

Inkomen in Natura

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 2.2
  • Je kunt het begrip inkomensverdeling in eigen woorden omschrijven en landen met elkaar vergelijken.
  • Je weet wat het minimum, modaal en top inkomen is
  • Je kunt het begrip besteedbaar inkomen en prestatiebeloning in eigen woorden omschrijven

Slide 6 - Tekstslide

0

Slide 7 - Video

0

Slide 8 - Video

Hoogte van inkomen afhankelijk van:
  1. De leeftijd.
  2. De zwaarte van het werk.
  3. De vraag die er naar een beroep is.
  4. De verantwoordelijkheid die je krijgt.

Besteedbaar inkomen: inkomen dat je kunt besteden nadat je belasting en sociale premies zijn betaald.

Slide 9 - Tekstslide

Begrippen 
Modaal inkomen: Het inkomen dat de meeste mensen verdienen. (bruto modaalinkomen inclusief vakantietoeslag 
€ 35.500,-
Minimumloon: Het bedrag waarop een werknemer minimaal recht heeft. (ongeveer € 21.000,- als je 21 bent).
Inkomensverdeling: een verdeling van inkomens zodat er een kleiner verschil is tussen arm en rijk.



Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 2.3
  • Je kent de drie verschillende spaarmotieven.
  • Je weet waarop je moet letten als je spaart.
  • Je weet hoe je de rente kunt berekenen.

Slide 11 - Tekstslide

Verschillende spaarmotieven
  1. Sparen voor een doel
  2. Sparen uit voorzorg
  3. Sparen om de rente

Slide 12 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij sparen?
  • Het rentepercentage.
  • Looptijd; hoe langer vast (=looptijd) dester hoger rentepercentage.
  • Opnamekosten

Slide 13 - Tekstslide

Beleggen
  • aandelen kopen
  • aandelenkoers; prijs van het aandeel op de effectenbeurs.
  • koerswinst of verlies; verschil tussen aan- en verkoopkoers.
  • dividend; 

Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen par 6.4
  • Je kent de leenmotieven 
  • Je kunt de kosten van lenen berekenen (kredietkosten)
  • Je kent de 3 verschillende soorten consumptief krediet
  • Je kent het begrip effectieve rente

Slide 15 - Tekstslide

Soorten Consumptief krediet (1)
  • Doorlopend krediet;
    - spreekt kredietlimiet af
    - kredietlimiet is wat je max. rood mag staan
    - je betaal een variabele rente over het opgenomen bedrag
    - wat je aflost mag je weer opnemen tot kredietlimiet
  • Persoonlijke lening:
    - je leent geld
    - elke maand betaal je rente (vast percentage) en aflossing
    - wat je aflost mag je niet opnieuw opnemen.

Slide 16 - Tekstslide

Soorten consumptief krediet (2)
  • Kopen op afbetaling:
    -
    betaalt aankoop bij winkel in termijnen.
    - je wordt eigenaar van product op moment van koop.

  • Huurkoop:
    - betaalt aankoop bij winkel in termijnen
    - winkelier blijft eigenaar tot betaling laatste termijn.

Slide 17 - Tekstslide

Lenen
  • Lenen; Je ontvangt nu een som geld en betaalt dat later in termijnen terug.
  • Maandtermijn bestaat uit:
    - rente; extra bedrag dat je betaalt omdat je geld leent. Als vergoeding aan de bank.
    - aflossing; is de terugbetaling van de lening (verlaagd de schuld)

Slide 18 - Tekstslide

Leenmotieven
  1. Onvoorziene uitgave
  2. Wil nu behoefte bevredigen
  3. Je verwacht een prijsstijging

Slide 19 - Tekstslide

Consumptief krediet
  • lenen van geld om er consumptiegoederen van te kopen
  • let op:
    - looptijd (hoeveel termijnen?)
    - rentepercentage (hangt van looptijd en risico af)

Slide 20 - Tekstslide

Soorten Consumtief krediet (1)
  • Doorlopend krediet; (=lening bij bank)
    - spreekt kredietlimiet af
    - kredietlimiet is wat je max. rood mag staan 
    - wat je aflost mag je weer opnemen tot kredietlimiet

  • Persoonlijke lening: (= lening bij bank)
    - je leent geld
    - elke maand betaal je rente en aflossing
    - wat je aflost mag je niet opnieuw opnemen.

Slide 21 - Tekstslide

Soorten Consumptief krediet (2)
  • Kopen op afbetaling: (=lening bij winkel)
    -
    betaalt aankoop bij winkel in termijnen.
    - je wordt direct eigenaar van product op moment van koop (ookal heb je dus nog niet alles betaald).

  • Huurkoop: (=lening bij winkel)
    - betaalt aankoop bij winkel in termijnen
    - winkelier blijft eigenaar tot betaling laatste termijn.

Slide 22 - Tekstslide

0

Slide 23 - Video

Nieuwe begrippen uit film
  • Begroting of budgetplan:
    Een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven.
  • Begroten of budgetteren:
    is een middel om de juiste (financiële) (=geld)keuzes te maken
  • Nibud: (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting)
    Geeft informatie over budgetteren.

Slide 24 - Tekstslide

Redenen om te reserveren
  • Goederen kunnen vervangen
  • Onverwachte uitgaven
  • Je inkomsten lopen niet gelijk met je uitgaven

Slide 25 - Tekstslide

Reserveren voor incidentele grote uitgaven
  • Aanschafwaarde: b.v. auto voor € 20.000,-
  • Economische levernsduur: b.v 10 jaar.
  • Restwaarde: hoeveel krijg je nog terug na 10 jaar?
    b.v. € 5.000,-

Hoeveel moet je dan per jaar reserveren?

Slide 26 - Tekstslide

Zelf aan de slag
  • lees hoofdstuk 2
  • Leer de samenvatting hst 2
  • Leer de begrippen hst 2
  • Maak de kennen en kunnen lijst hst 2
  • Maak de examentrainer hst 2 via lessonup.com

Slide 27 - Tekstslide