Stijlfouten

oefenen ww-spelling
uitleg stijlfouten (invulblad)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

oefenen ww-spelling
uitleg stijlfouten (invulblad)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je beheerst de werkwoordspelling van de Nederlandse taal
  • Je kunt stijlfouten in taalgebruik herkennen en verbeteren


Eerst nog even een kleine oefening!

Slide 2 - Tekstslide

De ...........(ingestorten) schuurtjes waren gelukkig verzekerd.

Slide 3 - Open vraag

Hoe .......... (vinden) je het nieuwe haar van Monique?

Slide 4 - Open vraag

Over een week moeten we deze mail ............ (beantwoorden).

Slide 5 - Open vraag

Op welke plek ben jij .......... (finishen)?

Slide 6 - Open vraag

.......... (bieden) hulp aan anderen!

Slide 7 - Open vraag

Samenvatting stijlfouten
  • incongruentie
  • Foutief pleonasme
  • Foutieve tautologie
  • Dubbele ontkenning
  • Contaminatie
  • Verkeerd woord
  • Verkeerde uitdrukking
  • Foutieve inversie
  • Foutief verwijswoord
  • Tweelingfouten

Slide 8 - Tekstslide

Incongruentie

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Wat is er hier fout?
  • 30 procent van de mensen zijn vaker dan eenmaal per jaar ziek.
  • 30 procent van de mensen is vaker dan eenmaal per jaar ziek. 

  • Een aantal mensen komen altijd te laat.
  • Een aantal mensen komt altijd te laat.

  • De toets werd nagekeken en de resultaten bekend gemaakt.
  • De toets werd nagekeken en de resultaten werden bekend gemaakt. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Verbeter onderstaande zinnen
  1. De helft van de aanwezigen verliet de zaal.
  2. Ik vind dat de politie harder tegen drugscriminelen moet optreden. Ze zijn mij veel te slap.
  3. Dat soort spelletjes worden via de computer gespeeld.
  4. Een aantal bouwvakkers besloten te staken.
  5. Er staan een paar schoenen in de kast.
  6. De media besteedt veel aandacht aan die affaire.

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden
  1. De helft van de aanwezigen verliet de zaal. 
  2. Ik vind dat de politie harder tegen drugscriminelen moet optreden. Ze is mij veel te slap. 
  3. Dat soort spelletjes wordt via de computer gespeeld. 
  4. Een aantal bouwvakkers besloot te staken. 
  5.  Er staat/staan een paar schoenen in de kast.
  6. De media besteden veel aandacht aan die affaire

Slide 14 - Tekstslide

Foutief pleonasme
Wat is de overeenkomst tussen een tautologie en een pleonasme?

Slide 15 - Tekstslide

Samenvattend
Tautologie = synoniemen - twee keer wordt hetzelfde gezegd, maar dan met andere woorden (twee dezelfde begrippen).
  • blij en verheugd
  • pais en vree
  • vast en zeker
  • altijd en eeuwig

Slide 16 - Tekstslide

Pleonasme
Pleonasme = de betekenis van een woord, dat al ergens bij is ingesloten, wordt herhaald.
  • grijs beton
  • vrouwelijke typiste
  • witte sneeuw
  • houten boomstam

Slide 17 - Tekstslide

Wat is dan fout hieraan?
Je mag niet twee dingen dubbelop zeggen, als je er geen figuurlijk taalgebruik mee wil aangeven.
Probeer het eens!
    1. Dat is een vaste standaarduitdrukking voor die beroepsgroep.
    2. De ruiters gingen te paard het strand op.
    3. Zullen we die toets tot later uitstellen?
    4. Bovendien moet ik ook nog mijn boeken uit mijn kluisje halen. 


    Slide 18 - Tekstslide

    Wat is dan fout hieraan.....?
    • Je mag niet twee dingen dubbelop zeggen
    • Tautologie
    • Pleonasme
    Probeer het eens!
    1. Dat is een vaste standaarduitdrukking voor die beroepsgroep.
    2. De ruiters gingen te paard het strand op.
    3. Zullen we die toets tot later uitstellen?
    4. Bovendien moet ik ook nog mijn boeken uit mijn kluisje halen. 

    Slide 19 - Tekstslide

    Dubbele ontkenning

    Slide 20 - Tekstslide

    Wat is de fout?
    • De docent was niet ontevreden met de toetsresultaten.
    • Denk maar niet dat ik mijn huiswerk niet maak. 

    Slide 21 - Tekstslide

    Dubbele ontkenning
    • De docent was niet ontevreden met de toetsresultaten.
    • Denk maar niet dat ik mijn huiswerk niet maak.

    • Dubbele ontkenning (- + - = +)
    • Je zegt twee keer dat iets niet zo is. 

    Slide 22 - Tekstslide

    Contaminatie

    Slide 23 - Tekstslide

    Contaminatie
    Is de zin goed of fout?
    • De jongen komt in aanmerking met verkeerde vrienden.
    • In sociale situaties is inleveringsvermogen belangrijk.
    Contaminatie : als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.
    • Ik zal dat nachecken (nakijken of checken)
    • Hij neemt in de klas altijd het hoogste woord. (heeft het hoogste woord of het woord nemen

    Slide 24 - Tekstslide

    Contaminatie samenvattend
    Twee woorden die hetzelfde betekenen door elkaar halen (verhaspeling).

    Komt veel voor bij spreekwoorden of uitdrukkingen.

    Slide 25 - Tekstslide

    Foutief verwijswoord of signaalwoord

    Slide 26 - Tekstslide

    Verkeerde verwijswoorden en signaalwoorden
    Is onderstaande zin goed of fout?

    • Erwin heeft een horloge gekregen, maar wil hem niet omruilen. (hem = het)
    • De automobilist is verongelukt, omdat er een groot stuk rots op zijn auto terechtkwam. (omdat = doordat)

    Slide 27 - Tekstslide

    Wat voorbeelden
    • De scholier stelde de staatssecretaris voor een probleem  wat ze niet direct kon oplossen. Wat moet zijn dat, want het is het probleem (o)
    • Dat is het beste dat ik ooit gedaan heb. Dat moet zijn wat, want na de overtreffende trap gebruik je wat
    • Ze doen waar hun zin in hebben. Hun moet zijn ze, hun mag je niet als onderwerp gebruiken. 

    Slide 28 - Tekstslide

    Regels verwijswoorden
    Mannelijke de-woorden: hem, hij, deze, die

    Vrouwelijke de-woorden: zij, haar, deze, die

    Het-woorden: het, zijn, dit, dat

    Slide 29 - Tekstslide

    Regels verwijswoorden
    Hoe zit het met 'hun' en ' hen?
    • Hun- als het een meewerkend voorwerp is zonder 'aan' of 'voor'
    • Hun - als hun te vervangen is door een voorzetselgroep (met, voor, bij, zich, inzetten voor, ten aanzien van + hen).
    • Hen gebruik je als lijden voorwerp en na een voorzetsel
    • (Ik zie hen al van verre aankomen, wij zouden dat ook van hen krijgen. 

    Let op! Hun mag je nooit als onderwerp gebruiken.
    Als je niet zeker weet of je hun of hen moet gebruiken, kun je altijd ze gebruiken. 

    Slide 30 - Tekstslide

    Foutieve inversie

    Slide 31 - Tekstslide

    Wat valt op?
    • Die hokeyer zal niet in het Nederlandse elftal spelen.
    • Zal die hockeyer niet in het Nederlandse elftal spelen?
    • In het Nederlandse elftal zal die hockeyer niet spelen.

    Tip: kijk naar de plaatsing van de zinsdelen

    Slide 32 - Tekstslide

    Foutieve inversie
    Wat valt op?
    Die hockeyer zal niet in het Nederlands elftal spelen.
    Zal die hockeyer niet in het Nederlands elftal spelen?
    In het Nederlands elftal zal die hockeyer niet spelen.

    Tip: kijk naar de plaatsing van de zinsdelen
    Zin 1: onderwerp voor de persoonsvorm
    Zin 2 en 3: onderwerp na de persoonsvorm = inversie

    Slide 33 - Tekstslide

    Foutieve inversie
    Inversie = het plaatsen van het onderwerp na de persoonsvorm

    Wat is dan foute inversie?
    Het regende de hele middag en hebben we dus niets kunnen doen. 
    Het regende de hele middag en we hebben dus niets kunnen doen. 

    Slide 34 - Tekstslide

    Tweelingfouten

    Slide 35 - Tekstslide

    Slide 36 - Tekstslide

    Slide 37 - Tekstslide

    Slide 38 - Tekstslide