Vervoeg in tweetallen de werkwoorden tussen haakjes en probeer samen een antwoord te vinden op de onderstaande vraag.
1. While I ___ (walk) to school, I ___ (see) an old friend.
→ Welke vorm gebruik je voor de twee werkwoorden en waarom?
2. She ___ (watch) TV when the power ___ (go) out.
→ Welke actie was bezig en welke was een plotselinge onderbreking?
3. They ___ (have) dinner when the phone ___ (ring).
→ Waarom gebruik je hier past continuous en past simple?
4. I __________ (read) a book while my brother ___________ (play) video games.
→ Leg uit waarom beide werkwoorden in dezelfde tijd staan.