Overzicht

1 / 50
volgende
Slide 1: Video
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten vreemd vermogen
  1. onderhandse lening
  2. hypothecaire lening
  3. obligatielening
  4. converteerbare obligatielening
  5. leverancierskrediet
  6. afnemerskrediet
  7. rekening-courantkrediet
  8. leasen 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aandelen
obligaties
eigendomsbewijs
recht op dividend
schuldbewijs
rente
hoge(re) volatiliteit
minder risico
zeggenschap via AVA
krijgt bij faillissement eerst geld terug

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

geldgever
geldnemer
geld
hypotheekgever
hypotheeknemer
hypotheekrecht

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Rechts geeft het verloop van de lasten van een annuïteitenhypotheek weer
B
Rechts geeft het verloop van de lasten van een lineaire hypotheek weer

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mariska heeft een annuïteitenhypotheek van
€ 240.000,- tegen 4% voor 30 jaar. Zij betaalt rente en aflossing steeds op 31 december. De annuïteit bedraagt
€ 13.879,23. Hoeveel betaalt zij aan aflossing
aan het eind van jaar 1.
A
€ 13.879,23
B
€ 8.000
C
€ 4.279,23
D
€ 9.600

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een 4% lineaire lening van € 150.000,- heeft een looptijd van 30 jaar.
De aflossing wordt aan het einde van elk jaar betaald. Bereken het bedrag aan aflossing dat aan het eind van het 1e jaar wordt betaald, als de lening lineair wordt afgelost. De betalingen van de aflossing vinden plaats aan het einde van het jaar.
A
€ 6.000,-
B
€ 11.000,-
C
€ 15.000,-
D
€ 5.000

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koers van een obligatie 
Je hebt een obligatie van € 10.000 nominaal in bezit gekocht tegen een koers van 100%. De komende 5 jaar geeft deze obligatie een vaste rente van 5% per jaar. Je wilt de obligatie verkopen, omdat je het geld nodig hebt voor een wereldreis. 

Op het moment van verkoop worden ook nieuwe obligaties uitgegeven met een vergelijkbaar risico en een looptijd van 5 jaar. Deze geven een rente van 7,5% per jaar. 

Zal de koers waartegen je jouw obligatie kunt verkopen hoger of lager dan 100% zijn? 
Lager: een belegger wil jouw obligatie wel kopen, maar tegen een koers waarbij hij gemiddeld 7,5% rendement per jaar heeft. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lang vreemd vermogen
Kort vreemd vermogen
Hypothecaire lening
Obligatielening
Leverancierskrediet
Onderhandse lening
Afnemerskrediet
Converteerbare obligatielening

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leasing
Operational
  • Lease inclusief onderhoud en verzekering
  • Off-balance; activa en lening niet op balans
  • Risico economische veroudering ligt bij verhuurder 
  • Leasetermijn = kosten 
  • Opzegbaar op korte termijn
Financial 
  • Huurovereenkomst
  • Onderhoud en verzekering voor rekening huurder
  • On-balance: activa en leaseverplichting op balans > afschrijven mogelijk 
  • Risico economische veroudering bij huurder. 
  • Niet-opzegbaar tijdens looptijd
  • Activa over te kopen na afloop leasetermijn

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je verkoopt laptops op rekening.
Hier is (voor jou) sprake van:
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je verkoopt laptops en jouw klanten moeten vooraf betalen.
Hier is (voor jou) sprake van:
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je koopt laptops in op rekening.
Hier is (voor jou) sprake van:
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je koopt laptops in en je moet vooraf betalen.
Hier is (voor jou) sprake van:
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In deze twee gevallen is sprake van kort vreemd vermogen (KVV)
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In deze twee gevallen is sprake van vlottende activa (VLA)
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

annuïteitenlening
lineaire lening
nettolasten nemen toe
goed om af te sluiten als je in de loop der tijd MEER gaat verdienen
bruto uitgaven nemen af
betaal over de gehele looptijd minder interest
aflossing blijft gelijk
aflossing en interest bij elkaar opgeteld blijft gelijk

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leasen waarbij de lessor (verhuurder) het onderhoud doet:
A
operational lease
B
financial lease

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leasecontract dat tussentijds opzegbaar is:
A
operational lease
B
financial lease

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

LVV
KVV
VLA
Onderhandse lening
Hypothecaire lening
Achtergestelde lening
Crediteuren
Obligatielening
Ontvangen afnemerskrediet
Rekening-courantkrediet
Verstrekt afnemerskrediet
Debiteuren

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

LVV
KVV
VLA
Onderhandse lening
Hypothecaire lening
Achtergestelde lening
Crediteuren
Obligatielening
Ontvangen afnemerskrediet
Rekening-courantkrediet
Verstrekt afnemerskrediet
Debiteuren

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

3

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:16
Wat valt er niet onder vreemd vermogen?
A
onderhandse lening
B
hypothecaire lening
C
agioreserve
D
obligaties

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

01:18
Waarom is deze zin bedrijfseconomisch onjuist 'De helft komt via een hypotheek van de Amerikaanse bank Goldman Sachs'
A
de helft van de lening komt niet van Goldman Sachs
B
het woord hypotheek gaat over het recht van een hypotheek
C
er is hier geen onderpand
D
onzin deze zin is juist

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

01:25
Noem één verschil tussen een lineaire en annuïtaire hypothecaire lening

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

welke vormen van off-balance financiering ken je?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je je debiteuren 'doorverkoopt' dan noem je dit
A
sale-and-lease-back
B
factoring
C
consignatievoorraad
D
cloudoplossingen

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je je vaste activa verkoopt en vervolgens 'huurt' dan noem je dit
A
sale-and-lease-back
B
factoring
C
consignatievoorraad
D
cloudoplossingen

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je pas eigenaar wordt van de voorraad wanneer je deze verkoopt, dan noem je dit:
A
sale-and-lease-back
B
factoring
C
consignatievoorraad
D
cloudoplossingen

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

rest stof H20 en H21 zie pwp

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schrijf op welke vormen van KVV en LVV je kent.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligaties:
Stel je kunt twee converteerbare obligaties met een nominale waarde van € 500 per stuk tegen bijbetaling van € 100 inwisselen tegen 10 aandelen. Wat is de conversieprijs?
A
€ 50
B
€ 60
C
€ 100
D
€ 110

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Niau NV heeft een 3,5% converteerbare obligatielening uitstaan. De conversievoorwaarden zijn: 8 obligaties (nominaal €40) met bijbetaling van €250 levert 5 aandelen (nominaal €100) op. De conversieprijs is €114. Hoeveel agio ontstaat er bij deze conversie?
A
€14
B
€570
C
€112
D
€70

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligatielening
  • Lening waarvan de aflossing mogelijk niet in geld, maar in aandelen wordt gedaan
  • Waarom geven ondernemingen een converteerbare obligatie uit in plaats van aandelen of een gewone obligatie? 
  • Keuze kan bij onderneming of belegger liggen (gevolg?)

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conversiekoers
  • Voorwaarden conversie staan in prospectus

Voorbeeld 
Eén obligatie van € 1.000 nominaal kan met bijbetaling van € 200 worden omgewisseld in 20 aandelen van nominaal € 50 per stuk

Bereken de conversiekoers

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conversiekoers
  • Voorwaarden conversie staan in prospectus

Voorbeeld 
Eén obligatie van € 1.000 nominaal met bijbetaling van € 200 kan worden omgewisseld in 20 aandelen van nominaal € 50 per stuk

Bereken de conversiekoers
(1.000 + 200)/20= € 60              Gevolg? 

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conversiekoers
  • Voorwaarden conversie staan in prospectus

Voorbeeld 
Eén obligatie van € 1.000 nominaal met bijbetaling van € 200 kan worden omgewisseld in 20 aandelen van nominaal € 50 per stuk

Bereken de conversiekoers
(1.000 + 200)/20= € 60              Gevolg? € 10 agio per aandeel 

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligaties:
Stel je kunt twee converteerbare obligaties met een nominale waarde van € 500 per stuk tegen bijbetaling van € 100 inwisselen tegen 10 aandelen. Wat is de conversieprijs?
A
€ 50
B
€ 60
C
€ 100
D
€ 110

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Conversie verwerken op de balans
Welke posten wijzigen n.a.v. conversie?

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Niau NV heeft een 3,5% converteerbare obligatielening uitstaan. De conversievoorwaarden zijn: 8 obligaties (nominaal €40) met bijbetaling van €250 levert 5 aandelen (nominaal €100) op. De conversieprijs is €114. Hoeveel agio ontstaat er bij deze conversie?
A
€14
B
€570
C
€112
D
€70

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Niau NV heeft een 3,5% converteerbare obligatielening uitstaan. De conversievoorwaarden zijn: 8 obligaties (nominaal €40) met bijbetaling van €250 levert 5 aandelen (nominaal €100) op.
Wat is de conversieprijs (van één aandeel)?
A
€304
B
€64
C
€114
D
€93,75

Slide 46 - Quizvraag

€250 + 8 * €40 / 5 = €114

Een NV plaatst obligaties met een nominale waarde van € 100 tegen 3% interest (coupon).
De emissiekoers is 98%. De marktrente moet dus ...... de interest op de obligatie.
A
Lager zijn dan
B
Gelijk zijn aan
C
Hoger zijn dan

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligaties:
Stel je kunt twee converteerbare obligaties met een nominale waarde van € 500 per stuk tegen bijbetaling van € 100 inwisselen tegen 10 aandelen. Wat is de conversieprijs?
A
€ 50
B
€ 60
C
€ 100
D
€ 110

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligaties:
Stel je kunt twee converteerbare obligaties met een nominale waarde van € 500 per stuk tegen bijbetaling van € 100 inwisselen tegen 10 aandelen. De nominale waarde van één aandeel is € 100. Hoeveel agio ontvangt de NV per aandeel?
A
€ 10
B
€ 100
C
€ 50
D
€ 0

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak oefenopgave 1

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies