K1 herhaling voor de toets (werkwoordspelling)

Werkwoorden
Voorbereiding op de toets:
- persoonsvorm (T.T. en V.T.)
- Onderwerp
- Sterke en zwakke werkwoorden
- Engelse werkwoorden
- Voltooid deelwoorden
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
Voorbereiding op de toets:
- persoonsvorm (T.T. en V.T.)
- Onderwerp
- Sterke en zwakke werkwoorden
- Engelse werkwoorden
- Voltooid deelwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Les 5: Werkwoorden
Hoe herken je werkwoorden? 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Werkwoorden
Noteer één of meer werkwoorden.

Slide 4 - Woordweb

Opspuiten

Een Bulgaarse vrouw wil heel graag op Barbie lijken. Ze liet haar lippen twintig keer opspuiten. De 22-jarige wil elke keer groter. Ze lijkt niet te willen opgeven. Artsen waarschuwen haar nu voor de laatste keer.
Sleep de vinkjes naar de 
werkwoorden in de tekst

Slide 5 - Sleepvraag

Les 6: Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 6 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 8 - Open vraag

De meester van groep 8 regelt de eindmusical.
A
De meester
B
De meester van groep 8
C
regelt
D
de eindmusical

Slide 9 - Quizvraag

Loop jij even met mij mee?
A
Loop
B
jij
C
even
D
mee

Slide 10 - Quizvraag

Zijn linkerschoen is heel vies geworden.

Slide 11 - Open vraag

Tegenwoordige tijd
1. Ik-vorm 
2. Ik-vorm + t
3. Hele werkwoord

Bekijk de regels en leer goed wanneer je welke vorm gebruikt!
Vormen

Slide 12 - Tekstslide

1. Ik-vorm

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de aangepaste stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 13 - Tekstslide

2. hij-vorm
(ik-vorm +t)

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de ik-vorm + t




jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 14 - Tekstslide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 15 - Tekstslide

(zwemmen t.t.) 2. De kinderen ...... in het koude water.

Slide 16 - Open vraag

(wandelen t.t.) 3. Je ..... daar niet graag, hé?

Slide 17 - Open vraag

(redden t.t.) 5. Mijn zus ......... het wel dit schooljaar.

Slide 18 - Open vraag

(worden t.t.) 6. Jesse ..... bijna 10.

Slide 19 - Open vraag

(spelen t.t.) 8. Het elftal ........ vandaag thuis.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Video

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Slide 22 - Open vraag

Een onderwerp is altijd..
A
een mens, dier, ding
B
een werkwoord

Slide 23 - Quizvraag

Vind in de volgende zinnen het onderwerp ...

Slide 24 - Tekstslide

De hond blafte tegen zijn baas

Slide 25 - Open vraag

Sprong Robin van die superhoge duikplank af?

Slide 26 - Open vraag

Gisteren is de prijs van diesel met tien cent gestegen.

Slide 27 - Open vraag

Zwakke en sterke werkwoorden
In deze les ga je leren wat zwakke en sterke werkwoorden zijn...

Slide 28 - Tekstslide

Les 29: zwakke en sterke werkwoorden

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Zwakke en sterke werkwoorden

Slide 31 - Tekstslide

Bij zwakke werkwoorden wordt in de verleden tijd achter de stam
-de(n)
of
-te(n)
geschreven
Voorbeelden:
gebruiken - ik gebruik + te
gebeuren - het gebeur + de

Slide 32 - Tekstslide


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
ik [krabben]

Slide 33 - Open vraag


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
jij [gebruiken]

Slide 34 - Open vraag


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
het [gebeuren]

Slide 35 - Open vraag


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
zij [branden] haar vinger

Slide 36 - Open vraag

Sterke werkwoorden

Slide 37 - Tekstslide


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
ik [kopen] gisteren een boek

Slide 38 - Open vraag


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
papa en mama [geven] ons veel cadeautjes

Slide 39 - Open vraag


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
Engelse werkwoorden
Mijn broer [gamen] veel in de vakantie.

Slide 40 - Open vraag


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
Engelse werkwoorden
[stressen] jij je voor de toets?

Slide 41 - Open vraag


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
Engelse werkwoorden
Ik [deleten] vorige week per ongeluk mijn opdracht.

Slide 42 - Open vraag

Voltooid deelwoord

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord van wachten is:

Slide 46 - Open vraag

Het voltooid deelwoord van schreeuwen is:

Slide 47 - Open vraag

het voltooid deelwoord van veranderen is:

Slide 48 - Open vraag

het voltooid deelwoord van juichen is:

Slide 49 - Open vraag