16 januari 2020

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Je weet wat het verschil is tussen
een onvoltooid deelwoord en een voltooid deelwoord.

Je weet hoe je 't ex kofschip moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
- Lezen
- Quizvragen beantwoorden (telefoon nodig)
- Uitleg onvoltooid deelwoord en voltooid deelwoord
- Uitleg 't ex kofschip
- Klassikaal oefenen
- Zelfstandig oefenen
- Nakijken & Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'verhuizen'?
A
verhuizen
B
verhuist
C
verhuisd
D
verhuizd

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'verzorgen'?
A
verzorgen
B
verzorgt
C
verzorgd
D
verzorgde

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'vissen'?
A
gevist
B
gevisd
C
gevizt
D
gevizd

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onvoltooid deelwoord van het werkwoord 'springen'?
A
sprongen
B
gesprongen
C
springend
D
springen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onvoltooid deelwoord van het werkwoord 'lopen'?
A
lopen
B
gelopen
C
liepen
D
lopend

Slide 8 - Quizvraag

Het onvoltooide deelwoord
  • Naast de persoonsvorm kunnen ook andere werkwoorden in een zin staan. 
  • Dat kan het hele werkwoord (infinitief) of voltooid deelwoord zijn, maar ook een onvoltooid deelwoord (od) 

Slide 9 - Tekstslide

Hoe maak je een onvoltooid deelwoord?
  • Een onvoltooid deelwoord maak je door een -d achter het hele werkwoord te zetten 
Lachend, stotterend, staand

Voorbeeldzin: 
Rillend van de kou kwam Mart van de ijsbaan.

Slide 10 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.


  1. hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 15 - Tekstslide

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 16 - Tekstslide

Zelf oefenen
Lb blz. 58 en 59
Maken: 1 t/m 4
Maken: 5 t/m 7

Niet af? Huiswerk!

Slide 17 - Tekstslide

Doelencheck

Slide 18 - Tekstslide