Clase 5_P1 3HV_Gustar, ir, tener y otros verbos irregulares

¡Bienvenidos a tu clase de español!
5
Hoy es lunes
14 de septiembre 2022
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos a tu clase de español!
5
Hoy es lunes
14 de septiembre 2022

Slide 1 - Tekstslide

Prepárate para esta clase:
Maak je klaar voor deze les...
timer
1:00
¡Importante!
- Tu portátil aún está cerrado
Je laptop is nog dicht.

- Tu móvil está apagado en y tu bolsa o mochila: 
Je mobiel is uit en in je tas.

-Tienes tu cuaderno, portátil y bolígrafo: 
Schrift, laptop en pen heb je bij je.

-¡Haz caso y guarda el silencio!: 
 Let op! Oren open en wees stil!

Slide 2 - Tekstslide

Los objetivos de hoy

(De lesdoelen van vandaag )

Je herhaalt...

1-  ...het gebruik van GUSTAR, TENER 

2- ... de getallen tot 100

2-  ... woordjes uitvocabulario 4.1, 4.2 en 4.3 + werkwoorden 1-24 uit de lijst







Doordat je begint met herhalen van de stof uit 
vorig jaar, maak je een goede start in jaar 3

Slide 3 - Tekstslide

El programa de hoy

(Het programma van vandaag)

  
1) Overhoren: Paso Adelante voca 
 4.1, 4.2  ( NL>ESP ) + ww 1-24 (ESP >NL)
 
     B:  Zelfstandig werken:
opdrachten GUSTAR, TENER e IR

     C: ¿Qué has aprendido hoy? (Afsluiting)


Hoy es lunes
14 de septiembre 2022

Slide 4 - Tekstslide

La frase del día

  • ¿PERDÓN, PUEDES REPETIRLO, POR FAVOR?  
  • (perdón, poe-èdes repe-tierlo, por fabor)
  •  => Sorry, kun je het herhalen, alsjeblieft? 

Slide 5 - Tekstslide


Schrijf de Nederlandse betekenis van deze werkwoorden onder elkaar op:

1 hablar - 2 leer - 3 tener - 4 llamarse - 5 comer -
6 estar - 7 querer - 8 ir- 9 necesitar - 10 trabajar



Slide 6 - Open vraag



1 het cijfer 2 de middelbare school 3 het huiswerk 4 nu 5 het leerjaar
6 de leerling 7 doen/maken 8 dorst 9 daarna 10 gym

4.1 :Schrijf in het Spaans

Slide 7 - Open vraag



1 voetballen 2 het ontbijt 3 leren 4 het Spaans
5 eindelijk 6 laat 7 wiskunde 8 slapen 9 het fruit 10 de muziek


4.2 Schrijf in het Spaans

Slide 8 - Open vraag




1 dinsdag - 2 grappig 3 het vak 4 het werkboek 5 ik heb liever
6 nooit 7 scheikunde 8 lachen 9 dragen 10 moeilijk


4.2 Schrijf in het Spaans

Slide 9 - Open vraag

¿Te acuerdas 
los números 
hasta 100?
¿Sabes cómo escribirlos?

Slide 10 - Tekstslide

Y ahora escribe estos números:

58: 
77: 
100: 
29: 
43: 
16: 
98:


Slide 11 - Tekstslide

Y ahora escribe estos números en español:

58, 77, 100, 29, 43, 16, 98

Slide 12 - Open vraag

Y ahora escribe estos números:

58: cincuenta y ocho,
77: setenta y siete,
100: cien
29: veintinueve,
43: cuarenta y tres  
16: dieciséis
98: noventa y ocho


Slide 13 - Tekstslide

¿Qué sabes del verbo gustar?

Slide 14 - Tekstslide

¿Qué sabes del verbo gustar?
HAZ: ejercicios 34, 35 y 36

Slide 15 - Tekstslide

Sleep de juiste tekstdelen bij elkaar :
A mí tampoco me gusta...
¿A ti te gusta....
A nosotros no nos gustan....
A María no le gustan
...las patatas fritas
leer libros? 
los chicos pijos
la lluvia.

Slide 16 - Sleepvraag

¿Qué vas a hacer?: Practicar los verbos Gustar, Ir , Tener
¿Qué necesitas?:  Tu libro de trabajo (libro verde) y este lessonup
¿Cómo?: Tú trabajas solo o sola ; Alleen, zelfstandig werken

¿Cuánto tiempo?: 30 minutos. 
Objetivo (doel): Je oefent met deze grammatica onderdelen

He terminado la tarea ¿y ahora?/ Klaar, en nu?
Verder leren >>>> voca 4.1 , 4.2, 4.3 (NL> ESP)
en ww roze blad (ESP>NL).
Trabajo autónomo
-
Zelfstandig werk
Paso a paso: Stappenplan 

Slide 17 - Tekstslide

HAZ: ejercicio 30

Slide 18 - Tekstslide

Frases con IR: Vul de juiste vorm van IR in op de stippellijntjes.
( neem deze zinnen over in je werkboek )

  1. 1-  ¿Dónde está el centro?  -Está muy cerca. Usted .... todo recto
  2. 2- ¿Cuándo (tú) ...... al trabajo? (yo)....... a las ocho y cuarto
  3. 3-  Mi amiga ..... a México para visitar su familia.
  4. 4- Mi hermano y su mujer .......... a  visitar el castillo.
  5. 5- Tú y tu abuelo ........ al supermercado para comprar patatas.
  6. 6- Vosotros ...... a hacer los deberes para mañana.
  7. 7- Hoy esta familia ...... al cine. El viernes nosotros ........ también al cine.

Slide 19 - Tekstslide

¿Qué sabes del verbo tener?

Slide 20 - Tekstslide

TENER (presente, tegenwoordige tijd)
yo
él, ella, usted
nosotros,nosotras vosotros,vosotras
ellos, ellas, ustedes
TENGO
TIENES
TIENE
TENEMOS
TENÉIS
TIENEN
(onregelmatig)
HAZ: ejercicio 29
+ online opdracht

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Y... ¿qué has aprendido hoy?
¿ Hay preguntas? 

Slide 23 - Tekstslide