In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Doel
Woordsoorten:
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
De tandarts is vandaag afwezig, want is ziek.
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op
Wanneer gaan verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet per dag?
hij
je
ik
hem
zij
Slide 5 - Sleepvraag
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Wat is het pers. vnw.? Jullie moeten hem deze vraag stellen.
Slide 8 - Open vraag
Wat is het pers. vnw.? Kunt u me morgen naar de bioscoop brengen?
Slide 9 - Open vraag
Wie haalt jullie op?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 10 - Quizvraag
mijn huis. mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het bez. vnw.? Mijn telefoon is zoek.
Slide 12 - Open vraag
Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?
'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 13 - Quizvraag
Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 14 - Quizvraag
Maak een zin met een bezittelijk voornaamwoord.
Slide 15 - Open vraag
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw):
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag.
Voorbeeld: Welke spieren train je met hardlopen?
Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
Voorbeeld:
Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?
Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat?
Wie = vragend voornaamwoord
Slide 16 - Tekstslide
Benoem het vragend voornaamwoord.
Wie is er in een schrikkeljaar geboren?
Slide 17 - Open vraag
Benoem het vragend voornaamwoord.
Ik weet niet wat we vandaag gaan eten.
Slide 18 - Open vraag
Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat,deze. zulke, zo'n en dergelijke.
Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.
1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen.
Slide 19 - Tekstslide
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk.
Slide 20 - Open vraag
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden.
Slide 21 - Open vraag
vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken
gedaan?
Slide 22 - Sleepvraag
vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is
die
mooie
sjaal?
Slide 23 - Sleepvraag
Het onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. Iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).
Slide 24 - Tekstslide
Onbepaald voornaamwoord
IETS - NIETS - ALLES
IEMAND - NIEMAND - IEDEREEN
MEN - MENIG(E) - MENIGEEN
IEDER - ELK - EEN ZEKERE
Slide 25 - Tekstslide
wat voor soort vnw is 'men'
A
vragend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
der, die of das 34
Slide 26 - Quizvraag
Betrekkelijk voornaamwoord (1)
Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een hoofdzin en betrekkelijke bijzin met elkaar.
Bijvoorbeeld:
Het boek dat ik lees is geschikt voor ieder die graag leest.
Slide 27 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord (2)
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord/ woordgroepje wat er vlak voor staat.
Zo'n woord/woordgroepje noem je het antecedent.
Slide 28 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord (3)
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die e(bij de-woorden) en dat (bij het-woorden).
Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: (degene)wie en(datgene)wat.
Slide 29 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord (4)
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord / groep woorden / zin ervoor. Waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst = antecedent.
Waar is de honddie hij geweldig vond?
Er kan ook sprake van zijn dat het antecedent er niet voor staat, maar dat het bij het voornaamwoord ingesloten is.
Slide 30 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord (5)
Let op! De woorden die en dat kunnen zowel betrekkelijk voornaamwoord als aanwijzend voornaamwoord zijn.
Als het die en dat kunt vervangen door deze en die is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord.
Slide 31 - Tekstslide
Die
Die verwijst naar de-woorden en meervoudsvormen.
De sollicitant die als eerste reageerde, was ook de beste.
Er zijn mensen die al dertig jaar lid zijn van Onze Taal.
Wie
Wie is het meewerkend voorwerp in de bijzin en verwijst naar personen. Het komt niet zo veel meer voor: meestal wordt die of aan wie gebruikt.
De rechters wie de vraag was voorgelegd, spraken zich duidelijk uit.
Slide 32 - Tekstslide
Dat
Dat verwijst naar het-woorden.
Het boek dat ik lees, is erg spannend.
De stagiair vertelde enthousiast over het plan dat hij ’s nachts bedacht had.
Het meisje dat piloot wil worden, zit naast Jaap.
Het meisje die komt in spreektaal ook vaak voor, maar dat vindt lang niet iedereen acceptabel.
Slide 33 - Tekstslide
Schrijf van iedere zin het antecedent en het betrekkelijk voornaamwoord op.
De mensen met wie wij op vakantie zijn geweest, zijn vrienden van mijn vrienden.
De bloemen die de twee prijswinnaars kregen aangeboven, vonden ze erg mooi.
Dit is al de zoveelste schuine mop die de barvrouw vertelt.
Alles wat ik vandaag leer ben ik morgen weer vergeten.
Slide 34 - Tekstslide
Wederkerend voornaamwoord (wed. vnw)
Bij wederkerende werkwoorden zie je het onderwerp wederkeren (terugkomen) in een wederkerend voornaamwoord. Het hangt dus van het onderwerp af welk wederkerend voornaamwoord je moet gebruiken.
Slide 35 - Tekstslide
Voorbeelden wed. vnw
Ik vergis me
Jij vergist je
Hij/zij/ze vergist zich
U vergist zich
Wij/we vergissen ons
Jullie vergissen je
Zij/ze vergissen zich
Slide 36 - Tekstslide
Wat is het wederkerend vnw in onderstaande zin?
Ik was me iedere morgen met koud water om goed wakker te worden.
Slide 37 - Open vraag
Wat is het wederkerend vnw in onderstaande zin?
Er was niemand om mee te spelen, dus we hebben ons ontzettend verveeld vandaag.