PrOkrant_les 9

         Fase 2                                                        
Prokrant 9


Taal, Prokrant_9
31 mei-4 juni 2021

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

         Fase 2                                                        
Prokrant 9


Taal, Prokrant_9
31 mei-4 juni 2021

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
  • Ik kan de voor mij moeilijke woorden uit een tekst halen
  • Ik weet hoe ik achter de betekenis van een moeilijk woord kan komen
  • Ik gebruik verschillende manieren om achter de betekenis van een moeilijk woord te komen.


Door het lezen van de PrO-weekkrant vergroot je je kennis over actuele onderwerpen. Het beantwoorden van de vragen en opdrachten zorgt ervoor dat je beter begrijpt wat er in de tekst staat en voor een betere leesvaardigheid. Je leesniveau gaat ook vooruit.

Slide 2 - Tekstslide

Tekst 1: ‘Opnieuw minder coronaregels’

Slide 3 - Tekstslide

Afgelopen vrijdag hadden premier Rutte en minister De Jonge goed nieuws. De corona-regels worden versoepeld.   

Bekijk de video op de volgende dia.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Wat moet je doen als je naar een theater wilt?
A
Gewoon naar binnen lopen en op de eerste rij gaan zitten
B
vooraf een afspraak maken en een tijdslot reserveren
C
je mag nog niet naar het theater

Slide 6 - Quizvraag

Tot hoe laat mogen restaurants open blijven?

Slide 7 - Open vraag

Hoeveel mensen mag je thuis ontvangen?
A
maximaal 2
B
maximaal 4
C
maximaal 6

Slide 8 - Quizvraag

Je weet nu al iets over de versoepelingen. Dit heet voorkennis. Wanneer je al voorkennis hebt, is het makkelijker om iets te lezen.

Slide 9 - Tekstslide

Lees nu het artikel rustig door. Bekijk ook de foto. 

Slide 10 - Tekstslide

Zie jij meteen aan de kop en de foto waar het artikel over gaat? Waarom wel of niet?

Slide 11 - Open vraag

Wat staat onder de foto?

Slide 12 - Open vraag

In het artikel gaat het ook over middelbare scholen. In welke alinea staat het?
A
5
B
1
C
3

Slide 13 - Quizvraag

Kijk naar de kopjes boven de alinea’s. Schrijf de kopjes in het woordweb. Alinea 1 heeft geen kopje.

Slide 14 - Woordweb

In alinea 1 kun je het volgende lezen:
Minister de Jonge vertelde op de persconferentie dat alle cijfers over corona de goede kant op gaan. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat staat er in alinea 2?

Slide 16 - Open vraag

In alinea 3 kun je lezen dat:

Slide 17 - Open vraag

In alinea 4 staat dat:

Slide 18 - Open vraag

Alinea 5 gaat over

Slide 19 - Open vraag

Deze vraag gaat over leestekens, bijvoorbeeld punten en komma’s.
Leestekens helpen om een tekst goed te kunnen lezen.
In welke alinea’s zie je een komma?

A
1
B
1 en 2
C
1,2,3

Slide 20 - Quizvraag

In welke alinea zie je een dubbele punt?
A
1
B
4
C
2

Slide 21 - Quizvraag

Lees de tekst op de volgende dia

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Waarom zijn de medewerkers opgepakt?
A
de medewerkers hadden de kabelbaan niet gerepareerd
B
de medewerkers hadden waarschijnlijk expres de handrem uitgezet
C
de medewerkers hebben niet opgelet toen het misging

Slide 24 - Quizvraag

Wat ging er mis met de kabelbaan?
A
een cabine viel naar beneden en 14 mensen gingen dood
B
de cabines van de kabelbaan botsten op elkaar
C
de kabels van de kabelbaan braken en de cabines stortten neer

Slide 25 - Quizvraag

Vind jij dat de medewerkers schuldig zijn aan het ongeluk?
Ja
Nee
Weet ik niet

Slide 26 - Poll

Het woord ‘kabelbaan’ in alinea 1 kun je verdelen in twee woorden: kabel en baan. Dit heet een samenstelling.
Welke samenstellingen zie je nog meer in het alinea 1 (laatste zin) en alinea 2 (zin 2)?

Slide 27 - Open vraag

Lees nu de laatste tekst

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Wat zijn cicaden?

Slide 30 - Open vraag

Waar kwamen vorige week miljarden cicaden boven de grond?

Slide 31 - Open vraag