Verwijswoorden

Verwijswoorden
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
*Aan het einde van de les kunnen de studenten in eigen woorden uitleggen wanneer je welk verwijswoord gebruikt.
*Aan het einde van de les kunnen de studenten ten minste drie voorbeelden van moeilijke verwijswoorden opnoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Waarom belangrijk?
¨Een kind is op de achterbank van de auto een boek aan het lezen. Het vraagt aan zijn moeder wat in het boek staat dat op haar schoot ligt.¨
*Op wiens shoot ligt het boek?
*Examen schrijven -> Moeilijke verwijswoorden en niet te veel fouten.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Deze
Hij
Zijn
Dat
Het
Hun

Slide 4 - Sleepvraag

Overzicht

Slide 5 - Tekstslide

De-woorden: mannelijk of vrouwelijk?
*Zoek op in een woordenboek.

Slide 6 - Tekstslide

Meervoud: zij, ze, hen of hun?
Voor personen:
*Zij, ze -> voor de meeste gevallen.
*Hen -> na een voorzetsel of als lijdend voorwerp: Geef je de cadeaus aan hen? Jantje belt hen vandaag op.
*Hun -> als bez. vnw. of als meewerkend voorwerp: Wat is hun adres? Geef je hun een cadeautje?
Voor niet-personen:
*Alleen ¨ze¨ -> De rekeningen zijn binnen. Ik heb ze al betaald.

Slide 7 - Tekstslide

Verwijzen naar iets wat er vlak voor staat
*Die -> terugverwijzen naar de-woorden en meervoud: De boeken die daar liggen, zijn van haar.
*Dat -> terugverwijzen naar het-woorden: Het boek dat daar ligt, is van haar.
*Wat -> terugverwijzen naar
    -Hele zin: Mijn baas liet mij eerder naar huis gaan, wat ik erg prettig vond.
    -Overtreffende trap: Buitenspelen vind ik het leukste wat er is.
    -Alles, niets, iets het enige: Alles wat ik wenste, werd werkelijkheid.

Slide 8 - Tekstslide

Waarover of over wie?
*Waar + voorzetsel -> voor dieren of dingen: De motie waarover de Tweede Kamer stemde, is aangenomen.
*Voorzetsel + wie -> voor personen: De vriend, met wie ik vaker een terrasje doe, trakteerde ik op een drankje.

Slide 9 - Tekstslide

Moeilijke verwijswoorden
*Daarbij -> als een opsomming: De postbode kon het pakketje niet bezorgen, want de brievenbus was te klein. Daarbij waren de bewoners niet thuis.
*Hiermee -> Truus heeft een nieuwe auto gekocht. Hiermee rijdt ze nu elke dag naar haar werk.
*Daarom -> om een reden te geven: Veel horecaondernemers hebben hun restaurant coronaproof ingericht. Daarom moet het kabinet de horeca heropenen.
*Erover -> De moord was wereldnieuws; iedereen praatte erover.
Opvallend: steeds een bijwoord met een voorzetsel samen!

Slide 10 - Tekstslide