BSR 25/3 2aha Lezen §4 Feit, mening en argument

  • Lees de theorie op blz. 26.
  • Maak de startopdracht in tweetallen.
  • Log alvast in op LessonUp 
§4 Feit, mening,
 en argument
Startopdracht:
timer
6:00
Noteer uit dit artikel:

- een feit
- jouw eigen mening (begin met 'ik vind...')
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

  • Lees de theorie op blz. 26.
  • Maak de startopdracht in tweetallen.
  • Log alvast in op LessonUp 
§4 Feit, mening,
 en argument
Startopdracht:
timer
6:00
Noteer uit dit artikel:

- een feit
- jouw eigen mening (begin met 'ik vind...')

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt onderscheid maken tussen feiten, meningen en argumenten.
  • Je kunt meningen, argumenten in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden (en zelf een overtuigende tekst schrijven). 
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les:
  • Starten met deel 2 van
    Cursus 1: Meer dan lezen.
  • Uitleg paragraaf 4: feit, mening, standpunt en argument.
  • Keuze: zelf beginnen of klassikaal verder.
  • Afronden en checken.

Slide 3 - Tekstslide


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen mensen van 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 4 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén feit?
A
Mijn vriendin is morgen jarig.
B
Spruitjes zijn best lekker.
C
De voetbaltraining duurt anderhalf uur.
D
Wolven worden niet als huisdieren gehouden.

Slide 5 - Quizvraag

Welk van de volgende zinnen is een feit?
A
Kinderarbeid zou verboden moeten worden.
B
Dat nieuwe nummer klinkt supergoed!
C
Wat een leuke jas heb je aan.
D
We hebben vandaag maar drie lesuren.

Slide 6 - Quizvraag


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 7 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén mening?
A
Joost is dol op skiën.
B
Dierproeven zijn onnodig.
C
De nieuwe auto van oma is echt een bejaardenkarretje.
D
Sommige kleuren staan jou echt niet.

Slide 8 - Quizvraag

Welk van de volgende vragen bevat een mening?
A
Hoeveel kilometer moeten we nog rijden?
B
Ga je naar dat kinderachtige feest?
C
Heb je je huiswerk af?
D
Hou je van skeeleren?

Slide 9 - Quizvraag

Er moet naast NPO 1, 2 en 3 een speciale jongerenzender komen.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

Dat ons land bij elk voetbalkampioenschap oranje kleurt van de plastic troep, vind ik afschuwelijk.
A
Feit
B
Mening

Slide 11 - Quizvraag

Veel kinderen vinden De brief voor de koning van Tonke Dragt het beste jeugdboek aller tijden.
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quizvraag

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 13 - Tekstslide

Welke zin bevat géén argument?
A
Ik blijf vandaag lekker binnen, want het stormt.
B
Mijn zus is jarig en geeft vanmiddag een feest.
C
Rode auto's zijn stoer, want een Ferrari is ook rood.
D
Omdat hij bang is, durft hij niet in de python.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het argument bij de mening: 'Daarom vind ik dat ons onderwijs niet goed is ingericht voor de ontwikkeling van ieder talent.' (al. 3)?
A
We houden er te weinig rekening mee dat de samenleving ieder talent keihard nodig heeft
B
Bedrijven staan te springen om jonge werknemers die een vak hebben geleerd.
C
In de zorg is er nog steeds een grote vraag naar handen aan het bed, in plaats van naar 'hoofden'.
D
Er wordt geen argument bij dat standpunt gegeven.

Slide 15 - Quizvraag

Bedenk een argument bij het standpunt 'Schoolboeken moeten worden afgeschaft'.

Slide 16 - Open vraag

Welk standpunt kan horen bij het argument 'omdat dat gevaarlijk is'?

Slide 17 - Open vraag

Aan het werk
Wat?
Cursus 1.4 Feit, mening en argument
Havo: Maak opdracht 1 t/m 4 op blz. 26-29.
Vwo: Maak opdracht 1 t/m 3 op blz. 25-27.
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen.
* Oefen met het geven van uitvoerige antwoorden!
Hulp
De 4 B's en het oogje.
Tijd
Timer.

Klaar?
Verder in je leesboek, samenvatting maken of paragraaf 1, 2 en 3 herhalen in je online boek.
timer
20:00

Slide 18 - Tekstslide

  • Je kunt onderscheid maken tussen feiten, meningen en argumenten.
  • Je kunt meningen, argumenten in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden (en zelf een overtuigende tekst schrijven). 
Lesdoelen

Slide 19 - Tekstslide

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 20 - Sleepvraag

Roken is ongezond
Roken stinkt
Roken is slecht voor je omdat je er een stinkende adem van krijgt
Mening
Feit
Argument

Slide 21 - Sleepvraag

Handbal is een vermoeiende sport.
Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
... , want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen.
Mening
Feit
Argument

Slide 22 - Sleepvraag

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ha: pwsot
u2aha: byxfa

Slide 23 - Tekstslide