Examen 2022 tv2

Tips voor een verzorgd examen
- Noteer het nummer van de vraag vóór de kantlijn.
- Laat tussen elke vraag een regel leeg. 
- Noteer ''zie bijlage'' op het lijntjes papier als je een vraag uitwerkt op de bijlage. 
- Noteer meerkeuzevragen ALTIJD met een hoofdletter. 
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Tips voor een verzorgd examen
- Noteer het nummer van de vraag vóór de kantlijn.
- Laat tussen elke vraag een regel leeg. 
- Noteer ''zie bijlage'' op het lijntjes papier als je een vraag uitwerkt op de bijlage. 
- Noteer meerkeuzevragen ALTIJD met een hoofdletter. 

Slide 1 - Tekstslide

Tip voor het beantwoorden van open vragen

Hou je aan de HOUD-methode
1. H - Herhaal de vraag in je antwoord.
2. O - Zet omdat in de vraag nadat je de vraag hebt herhaald.
3. U - Geef uitleg.
4. D - Sluit je antwoord af met een conclusie die je begint met dus, daarom of daardoor.

Slide 2 - Tekstslide

Examen 2022 tv2
Onderwerpen examentraining 
- stofwisseling, verbranding en fotosynthese
- ecosysteem/voedselketen
- verteringsstelsel
- bloedvatenstelsel
- hormoonstelsel
- zenuwstelsel
- immuunsysteem
- kruisingsschema's/stambomen
- gedrag en leren 
Let op! Dit is niet alle examenstof!
Leer bijvoorbeeld ook de cellen uit de vier rijken en het voortplantingsstelsel.

Slide 3 - Tekstslide

Maak vraag 13, 33, 45
stofwisseling, verbranding en fotosynthese

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 13
Warmte is een vorm van energie.
Energie komt vrij bij verbranding. 
Dus verbranding.

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 33
Antwoord: Glucose / koolhydraten / eiwitten
Uitleg: Bij een tekort aan energierijke stoffen, worden ook eiwitten gebruikt als brandstof. 

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 45
Antwoord: Uit de verklaring moet blijken dat
• (in het geelgroene blad) minder bladgroenkorrels aanwezig zijn (1p)
• waardoor er minder fotosynthese kan plaatsvinden / minder
bouwstoffen aangemaakt kunnen worden (voor de ontwikkeling van
zaden)  (1p)

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg
Stofwisseling = alles wat je lichaam doet om energie en materialen te krijgen en te gebruiken om te groeien, te bewegen en gezond te blijven. 
- Fotosynthese levert de energie (glucose) die door verbranding wordt gebruikt.
- Planten gebruiken fotosynthese om hun eigen energie op te slaan in de vorm van glucose.
- Dieren en mensen gebruiken verbranding om deze glucose af te breken en energie vrij te maken voor hun cellen.

Fotosynthese = CO2 + water (+ zonlicht) -> zuurstof + glucose
Verbranding = zuurstof + glucose -> CO2 + water + energie 

Slide 8 - Tekstslide

Maak vraag 37
ecosysteem/voedselketen

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 37
Antwoord: 2 = planten, 1 = woelmuis

Uitleg: Mineralen zijn geen organismen en komen dus NIET in een voedselketen voor. 
Een voedselketen of voedselweb begint ALTIJD met een producent en dat zijn ALTIJD planten dus daarom planten op nummer 2. 

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg - voedselketen maken
Een voedselketen laat zien hoe energie en voedingsstoffen van het ene organisme naar het andere worden doorgegeven. Het begint altijd met een producent, zoals een plant, en eindigt met een consument. De pijlen geven de glucosestroom aan. 
Een voorbeeld van een eenvoudige voedselketen:
Gras (producent) → 2. Konijn (primaire consument) → 3. Vos (secundaire consument)

Hoe maak je een voedselketen?
1. Kies een producent (bijvoorbeeld gras of een plant).
2. Voeg een herbivoor (planteneter) toe, die de plant eet.
3. Voeg een carnivoor (vleeseter) toe, die het herbivoren eet.

Slide 11 - Tekstslide

Maak vraag 4, 35
verteringsstelsel

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 35
Antwoord: D (nieren)

Uitleg: In de nieren worden eiwitten toegevoegd aan de urine omdat er bij atypische myopathie een verstoring is van het uitscheidingsstelsel. Normaal gesproken wordt alleen het water uitgescheiden via de nieren samen met overtollige mineralen. 

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg - functies lever
De lever is een belangrijk orgaan in je lichaam met verschillende essentiële functies. Hier zijn de belangrijkste:
Afbraak van stoffen: De lever helpt bij het afbreken van gifstoffen, zoals alcohol en medicijnen, en maakt ze onschadelijk. Dit proces staat bekend als detoxificatie.
Stofwisseling: De lever speelt een sleutelrol in het metabolisme van voedingsstoffen, zoals eiwitten, vetten en koolhydraten. Het zet overtollige suikers om in glycogeen voor later gebruik en helpt bij de afbraak van vetten.
Opslag van energie: De lever slaat glycogeen op (de opslagvorm van suiker) en vetten, die later kunnen worden gebruikt als energiebron.
Eiwitproductie: De lever produceert veel belangrijke eiwitten, zoals albumine (een eiwit in je bloed) en stollingsfactoren die nodig zijn voor de bloedstolling.
Bloedzuivering: De lever filtert je bloed door ongewenste stoffen, zoals afvalproducten van cellen en rode bloedcellen, te verwijderen.
Productie van gal: De lever produceert gal, een stof die helpt bij de vertering van vetten in de dunne darm.
Opslag van vitamines en mineralen: De lever slaat ook vitamines zoals vitamine A, D, E, en K, evenals ijzer en koper op, zodat het lichaam ze kan gebruiken wanneer dat nodig is.


Slide 15 - Tekstslide

Maak vraag 7, 8
bloedvatenstelsel

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 7
Antwoord: D (bloedvat T)

Uitleg: Bloedvat T is de longader die vanuit de longen naar het hart stroomt.

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 8  
Antwoord: A (aorta)

Uitleg: Via de aorta stroomt al het zuurstofrijke bloed van het hart naar alle organen dus ook naar de hersenen. 

Slide 18 - Tekstslide

Maak vraag 2, 11, 25
hormoonstelsel

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 2
Antwoord: A (adrenaline)

Uitleg: Adrenaline zorgt normaal gesproken voor een verhoging van de bloeddruk, hartslag en ademhaling om snel te kunnen reageren in situaties van paniek. Deze bètablokkers remmen de werking van een hormoon waardoor de hartslag lager wordt en de bloeddruk daalt. 

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 11
Antwoord: schildklier

Uitleg: leer de hormoonklieren.

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 25
Antwoord: B (bijnieren)

Uitleg: leer de hormoonklieren en de hormonen die ze maken. 

Slide 22 - Tekstslide

Maak vraag 6, 12
zenuwstelsel

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 6
Antwoord: A (grote hersenen)

Uitleg:
- grote hersenen -> bewuste reacties of waarnemingen
- kleine hersenen -> coördinatie en evenwicht
- hersenstam -> levensprocessen (hartslag en ademhaling)

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 12
Antwoord: B (gevoelszenuwcellen)

Uitleg:
-  gevoelszenuwcellen -> verbonden met zintuigen, gaan naar centrale zenuwstelsel toe
- bewegingszenuwcellen -> verbonden met spieren, gaan van centrale zenuwstelsel af
- schakelzenuwcellen -> in centrale zenuwstelsel 

Slide 25 - Tekstslide

Maak vraag 42
immuunsysteem 

Slide 26 - Tekstslide

Vraag 42
Antwoord: D (natuurlijk en passieve immunisatie)

Uitleg: natuurlijk want een lichaam (in dit geval moeder) heeft zelf de antistoffen gemaakt, passief want kind krijgt de antistoffen binnen van moeder en hoeft ze dus niet zelf te maken.

Slide 27 - Tekstslide

Maak vraag 43, 44
kruisingsschema's/stambomen

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 43
Antwoord: B (ouder 2)

Uitleg: 
donkergroen = A, geelgroen = a (want recessief)
Van een recessief gen (a) heb je er altijd 2 nodig om tot uiting te laten komen in het fenotype. Bij één keer het dominante gen (A) zou het blad al donkergroen zijn. 

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 44
Antwoord: A (0%)

Uitleg: geelgroen = aa

a
a
a
aa
aa
a
aa
aa

Slide 30 - Tekstslide

Maak vraag 19, 38 (23)
gedrag en leren

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 19
Antwoord: A (conditionering) 
Uitleg:
Inprenten = het in de eerste weken leren herkennen van de ouders.
Gewennen = leren niet op alle prikkels te reageren.
Trial en error = leren door te proberen. 
Imiteren = leren door nadoen. 
Inzichtelijke leren = leren door nadenken. 
Conditioneren = leren door een verband te leggen tussen het gedrag en gevolg (straffen en belonen), vaak in experimenten door mensen. 

Slide 32 - Tekstslide

Vraag 38
Antwoord: territoriumgedrag

Uitleg: territoriumgedrag omvat alle soorten gedrag waarmee een dier zijn territorium wil verdedigen (dreigen, aanvallen, vluchten en overspronggedrag). 
Overspronggedrag = gedrag dat een dier laat zien als hij niet weet of hij moet aanvallen of vluchten. Het is gek gedrag dat niet bij de situatie past. Bijvoorbeeld een hond die ineens gaat gapen. 

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 23
Antwoord: kunstmatige (selectie), met een uitleg waaruit blijkt dat de selectie door mensen gedaan is / dat door de onderzoekers geselecteerd is op specifieke eigenschappen
 
Uitleg: Bij kunstmatige selectie is er altijd invloed van mensen. Mensen bepalen welke individuen met elkaar gekruist worden. Natuurlijke selectie is het proces waarbij dieren of planten die het best aangepast zijn aan hun omgeving, een grotere kans hebben om te overleven en zich voort te planten. Hier zijn geen mensen bij betrokken. 

Slide 34 - Tekstslide