Examentraining - 2019-1

Examentraining Nederlands
2019 - tijdvak 1
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Examentraining Nederlands
2019 - tijdvak 1

Slide 1 - Tekstslide

Tekst 1
'Advies: laat kind met zakmes spelen'

Slide 2 - Tekstslide

1. Een tekst kan op verschillende manieren ingeleid worden, bijvoorbeeld door:
1 de aanleiding voor het schrijven van de tekst weer te geven
2 de nieuwste inzichten uit recent onderzoek te noemen
3 een deskundig persoon het onderwerp te laten introduceren
4 een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst te geven
5 een waarschuwing vooraf te geven

Wat zijn de twee belangrijkste manieren die gebruikt worden in alinea 1 en 2?

Slide 3 - Open vraag

In alinea 2 wordt gesproken over het expertisecentrum VeiligheidNL.

Met welke twee andere zelfstandige naamwoorden wordt er in alinea 2 tot en met 4 ook naar dit expertisecentrum verwezen? Noteer de twee zelfstandige naamwoorden.

Slide 4 - Open vraag

3. Waarom is het zo verrassend dat VeiligheidNL nu opeens risicovol spelen stimuleert? (alinea 4)
A
Het hele jaar hoor je niets en nu in het voorjaar laat VeiligheidNL ineens van zich horen.
B
In het verleden probeerde de organisatie VeiligheidNL het kind juist vooral te beschermen tegen risico's.
C
Ouders zijn van zichzelf al erg voorzichtig en hebben geen advies van VeiligheidNL nodig.
D
VeiligheidNL heeft in het verleden zijn nut al bewezen, zodat nieuw advies niet nodig is.

Slide 5 - Quizvraag

4. "Het is toch geen 1 aprilgrap?" (regels 39-40).
Citeer de zin uit alinea 4, 5 of 6 die duidelijk maakt waarom VeiligheidNL juist rond eind maart met het nieuwe advies komt.

Slide 6 - Open vraag

5. "Zo zeiden we eerst: niet steppen en skaten bij nat weer." (r. 60-62)
Welk verband wordt er vooral aangegeven met het woordje 'zo'?
A
'Zo' geeft vooral aan dat een vergelijking van de diverse adviezen volgt.
B
'Zo' geeft vooral aan dat er voorbeelden van gewijzigde adviezen zijn.
C
'Zo' geeft vooral de aanleiding voor de gewijzigde adviezen weer.
D
'Zo' geeft vooral een verklaring weer voor het veranderen van adviezen.

Slide 7 - Quizvraag

6. Welke moeder voedt haar kinderen op volgens de wetenschappelijke inzichten die beschreven worden in alinea 7: Mariette (alinea 3) of Marijn Hoogland (alinea 8 en 9)?
Licht je antwoord toe.

Slide 8 - Open vraag

7. "De gemiddelde Nederlander is al zover. Nu politici nog." (r. 120-121).
Wat moeten de politici nog doen?
A
De nadelen inzien van de vele veiligheidsmaatregelen.
B
Meer maatregelen treffen om de veiligheid te vergroten.
C
Meer overheidsgeld wijzen op de effecten van veiligheidsmaatregelen.
D
Organisaties wijzen op de effecten van veiligheidsmaatregelen.

Slide 9 - Quizvraag

8. De alinea's 12 tot en met 14 vormen het slot van de tekst.
Wat is de belangrijkste functie van het slot? Het slot geeft een...
A
advies
B
samenvatting
C
voorbeeld
D
waarschuwing

Slide 10 - Quizvraag

9. Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
Bevorderen van risicovol spelen van kinderen
B
Tips voor buitenactiviteiten met kinderen
C
Toegenomen gevaren voor kinderen buitenshuis
D
Voordelen van buiten spelen voor kinderen

Slide 11 - Quizvraag

10. Van welk tekstdoel is hier vooral sprake?
A
De lezer informeren over de nieuwste inzichten op het gebied van verantwoord spelen.
B
Jonge ouders overtuigen hun kinderen meer ruimte en bewegingsvrijheid te geven
C
Ouders en grootouders activeren om vaker de natuur op te zoeken met (klein) kinderen
D
Veiligheidsorganisaties instrueren welke verantwoorde activiteiten ze moeten aanprijzen

Slide 12 - Quizvraag

11. Wat is de hoofdgedachte van de tekst 'Advies: laat kind met zakmes spelen'?
A
De overheid wil zich bemoeien met de veiligheid buitenshuis door veel regels op te leggen.
B
Kinderen zijn de afgelopen generaties te lang te beschermd opgevoed door de ouders.
C
Ouders vinden dat ze hun eigen kinderen vrijer moeten laten spelen.
D
Risicovol spelen is goed om belangrijke vaardigheden voor later te ontwikkelen.

Slide 13 - Quizvraag

Tekst 3
'We komen ook op plekken zonder postcode'

Slide 14 - Tekstslide

13. In de foto staat de tekst 'We komen ook op plekken zonder postcode'.
Leg uit hoe deze tekst van toepassing is op de kinderen op de foto.

Slide 15 - Open vraag

14. Het doel van een tekst kan onder andere zijn:
1 de lezer amuseren
2 de lezer informeren
3 de lezer tot handelen aanzetten
4 de lezer waarschuwen

Slide 16 - Open vraag

15. Op welke doelgroep richt deze advertentie zich vooral?
De advertentie richt zich vooral op lezers die
A
graag een prijs willen winnen en daarom willen meedoen aan de Postcode Loterij.
B
graag een prijs willen winnen en het belangrijk vinden om kinderen in Ethiopië te helpen.
C
graag een prijs willen winnen, waarbij ze tegelijkertijd ook een goed doel kunnen steunen.
D
graag een prijs willen winnen, zodat ze het gewonnen geld kunnen doneren aan een goed doel.

Slide 17 - Quizvraag

Tekst 4
'Scholen worstelen nog met schermpjes in de klas'

Slide 18 - Tekstslide

16. Hoe wordt de tekst 'Scholen worstelen nog met schermpjes in de klas' vooral ingeleid in alinea's 1, 2 en 3 samen?
A
door een samenvatting van de tekst te geven
B
door een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst uit te werken
C
door een waarschuwing bij het onderwerp te geven
D
door het centrale probleem van de tekst te benoemen

Slide 19 - Quizvraag

17. In alinea 3 zegt Geurts dat leerlingen sinds de invoering van de telefoontas actiever zijn en meer aandacht voor de les hebben. Hiervoor wordt bewijs aangevoerd.
Citeer de zin uit alinea 1, 2 of 3 waarin dit 'bewijs' het duidelijkst naar voren komt.

Slide 20 - Open vraag

18. In alinea 5 komt leerling Rixte aan het woord.
Welk probleem maakt de schrijver met het voorbeeld van Rixte vooral duidelijk?
Rixtes voorbeeld maakt vooral duidelijk
A
dat de afleiding van de telefoon of iPad tijdens de les wel meevalt.
B
dat de leraar meer rond moet lopen tijdens de les om te controleren.
C
dat je tijdens de les snel andere dingen kunt doen op digitale apparaten.
D
dat leerlingen in de les graag gebruikmaken van Snapchat en Instagram.

Slide 21 - Quizvraag

19. Welke uitspraak over alinea 6 is waar?
A
Als mensen twee informatieverwerkende processen tegelijkertijd uitvoeren, dan doen ze dat langzamer en minder goed.
B
Als mensen twee informatieverwerkende processen tegelijkertijd uitvoeren, dan verliezen ze geen snelheid of nauwkeurigheid.
C
Kinderen konden vroeger beter multitasken dan nu en waren daarin toen ook sneller en nauwkeuriger.
D
Kinderen van nu kunnen beter multitasken dan vroeger en zijn daarin ook sneller en nauwkeuriger.

Slide 22 - Quizvraag

20. Wat is het verband tussen alinea 7 en de laatste zin van alinea 6?
A
Alinea 7 en de laatste zin van alinea 6 vormen een opsomming.
B
Alinea 7 en de laatste zin van alinea 6 vormen een tegenstelling.
C
Alinea 7 geeft de gevolgen bij de laatste zin van alinea 6.
D
Alinea 7 geeft een uitleg bij de laatste zin van alinea 6.

Slide 23 - Quizvraag

22. In alinea 13 schetst Van Domselaar twee uitersten als het om technologie in het klaslokaal gaat.
Welke twee uitersten zijn dit?

Slide 24 - Open vraag

23. Wat maakt Van Domselaar duidelijk met de zin "Vroeger las ik bij bepaalde leraren ook hele jaargangen Donald Duck in de les."? (r. 159-161)
A
Dat de leraar er zelf verantwoordelijk voor is dat de leerlingen in de les opletten.
B
Dat de leraren vroeger ook nooit doorhadden wat je precies deed tijdens de les.
C
Dat een iPad in de les net zo afleidend is als de Donald Duck lezen tijdens de les
D
Dat er vroeger meer afleiding in een les te vinden was dan tegenwoordig

Slide 25 - Quizvraag

24. Wat is het belangrijkste doel van deze tekst?
De tekst wil de lezer
A
ervan overtuigen dat het belangrijk is om minder te multitasken, zowel op school als in het dagelijks leven
B
ervan overtuigen dat telefoontassen een goede oplossing zijn voor de problemen met het gebruik van de mobiele telefoon in de les.
C
informeren over problemen die scholen in de les ondervinden met nieuwe technologieën en mogelijke oplossingen hiervoor.
D
informeren over de telefoontas, die door steeds meer scholen gebruikt wordt in de les.

Slide 26 - Quizvraag

25. Wat is een belangrijke conclusie van deze tekst?
Scholen hebben moeite met het gebruik van digitale apparaten in de klas
A
en kiezen dan ook voor een verbod daarvan in het lokaal.
B
en vinden dat de docenten hier zelf strenger tegen moeten optreden.
C
maar hebben de oplossing gevonden in de telefoontas.
D
maar hebben een mogelijke oplossing gevonden in de telefoontas.

Slide 27 - Quizvraag

26. Voor wie is deze tekst vooral bestemd?
A
voor mensen die geïnteresseerd zijn in het probleem van afleiding door digitale apparaten op scholen
B
voor jongeren die tijdens de les veel met digitale apparaten bezig zijn.
C
voor leraren die veel last hebben van het gebruik van digitale apparaten in de les.
D
voor ouders van jongeren die tijdens de les veel met digitale apparaten bezig zijn.

Slide 28 - Quizvraag