1.1 Betekenis afleiden uit de tekst

Nederlands 3-10
  1. Opdrachten van gisteren bespreken
  2. Hoeveel % tekstbegrip?
  3. Betekenis afleiden uit de tekst
  4. Zelfstandig werken
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 3-10
  1. Opdrachten van gisteren bespreken
  2. Hoeveel % tekstbegrip?
  3. Betekenis afleiden uit de tekst
  4. Zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat/tekstbegrip
Iedere dag word je omvergegooid met woorden en teksten.

Hoeveel % woorden moet je kennen/begrijpen van een tekst om de tekst goed te kunnen lezen en te snappen?

  • Je krijgt zo vijf keer dezelfde tekst te zien. Ieder nummer staat voor een onbekend woord.


Slide 2 - Tekstslide

60%

Slide 3 - Tekstslide

70%

Slide 4 - Tekstslide

80%

Slide 5 - Tekstslide

100%

Slide 6 - Tekstslide

Tekstbegrip
< 85%       --> nauwelijks begrip
85 - 90% --> globaal begrip
< 95%       --> redelijk begrip


Slide 7 - Tekstslide

Synoniem 
Twee verschillende woorden met dezelfde betekenis

Slide 8 - Tekstslide

Synoniem
Schiermonnikoog heeft een rijke flora en fauna, maar we hadden geen zin om naar die planten en dieren te kijken.

  • Flora en fauna = planten en dieren

Slide 9 - Tekstslide

Betekenis zoeken
Je gaat op zoek naar de betekenis van het onbekende woord door terug- of vooruit te lezen.

Tijdens het jutten na de storm zochten we allerlei overblijfselen op het strand.

  • Jutten = zoeken naar overblijfselen/spullen op het strand

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld zoeken
In de tekst ga je op zoek naar een voorbeeld. Dit doe je door vooruit- of terug te lezen. Let op de volgende woorden: bijvoorbeeld, als, zoals

We zochten naar overblijfselen op het strand, zoals resten van boten, scheepstouwen en visnetten.
  • overblijfselen = resten van spullen/spullen die zijn overgebleven

Slide 11 - Tekstslide

Tegenstelling zoeken
In de tekst ga je op zoek naar een tegenstelling. Dat zijn twee woorden die het tegenovergestelde van elkaar zijn.

's Nachts was het ijskoud, maar overdag was het stikheet.

  • Stikheet = heel erg warm.

Slide 12 - Tekstslide

Bekend woorddeel
In het onbekende woord ga je op zoek naar een woord dat je wel kent. Met het bekende woord ga je kijken of je de betekenis kan raden. 

We hebben in het donker over een bijna onbegaanbaar pad gewandeld.
  • onbegaanbaar = niet begaanbaar/moeilijk te bewandelen.

Slide 13 - Tekstslide

Opdrachten maken
Maak de opdrachten 1 t/m 6 op blz. 235-238

Slide 14 - Tekstslide