Les van 12 november

Les van 12 november
Wat gaan we doen?
- Dictee;
- woordenschat bij tekst "Uit het dagboek van Bobby";
- verdere uitleg ontleden;
- enkelvoudige en samengestelde zinnen.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands6th Grade

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les van 12 november
Wat gaan we doen?
- Dictee;
- woordenschat bij tekst "Uit het dagboek van Bobby";
- verdere uitleg ontleden;
- enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Slide 1 - Tekstslide

Even oefenen
Bij de notaris hebben mijn ouders een akte ondertekend.

Slide 2 - Tekstslide

Even oefenen
Bij de notaris hebben mijn ouders een akte ondertekend.
pv: hebben
gez: hebben ondertekend
ond: (wie+pv/gez) wie hebben ondertekend? -> mijn ouders
lv: (wie of wat + gez + ow) -> wat hebben mijn ouders ondertekend? -> een akte
mv: (aan/voor/bij wie + gez +ow + lv) -> (bij) wie hebben mijn ouders een akte ondertekend? -> bij de notaris

Slide 3 - Tekstslide

Bepaling
Wat is een bepaling?
 

- Een bepaling is een extra stukje informatie dat iets zegt over het gezegde (de handeling), een ander zinsdeel of de hele zin.

- Een bepaling vertelt extra informatie die niet noodzakelijk is voor de hoofdstructuur van de zin, maar wel iets toevoegt aan de betekenis.

Slide 4 - Tekstslide

Bepaling


Het is eigenlijk wat 'overblijft' in een zin

Slide 5 - Tekstslide

Bepaling
Een bepaling geeft meer uitleg over:
- waar
- wanneer
- hoe
- waarom
- waarmee
- door/met wie

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Tom geeft een broodje op school in de pauze aan Lisa.
pv: 
gez:
ond: (wie+pv/gez) wie geeft -> 
lv: (wie of wat + gez + ow) -> 
mv: (aan/voor wie + gez +ow + lv) -> 
bep: kijk naar de lijst van bepalingen

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Tom geeft een broodje op school in de pauze aan Lisa.
pv: geeft
gez: geeft
ond: (wie+pv/gez) wie geeft -> Tom
lv: (wie of wat + gez + ow) -> een broodje
mv: (aan/voor wie + gez +ow + lv) -> aan Lisa
bep: op school (waar)
in de pauze (wanneer)

Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen
Anna heeft gisteren in de winkel een cadeau voor haar moeder gekocht.

Slide 9 - Tekstslide

Even oefenen
Anna heeft gisteren in de winkel een cadeau voor haar moeder gekocht.
pv: heeft
gez: heeft gekocht
ond: (wie+pv/gez) wie heeft gegekocht -> Anna
lv: (wie of wat + gez + ow) -> een cadeau
mv: (aan/voor wie + gez +ow + lv) -> voor haar moeder
bep: in de winkel (waar)
gisteren (wanneer)

Slide 10 - Tekstslide

Even oefenen
Sara leest een boek in bed met haar kat.


Slide 11 - Tekstslide

Even oefenen
Sara leest een boek in bed met haar kat.

pv: leest
gez: leest
ond: (wie+pv/gez) wie leest? -> Sara
lv: (wie of wat + gez + ow) -> wie of wat leest Sara? -> een boek
mv: (aan/voor wie + gez +ow + lv) -> geen
bep: in bed → (waar leest ze?)
met haar kat → (met wie leest ze?)

Slide 12 - Tekstslide

Even oefenen
Wij fietsen morgen naar het park met de buurkinderen.

Slide 13 - Tekstslide

Even oefenen
Wij fietsen morgen naar het park met de buurkinderen.

pv: fietsen
gez: fietsen
ond: (wie+pv/gez) wie fiets(en)? -> wij
lv: (wie of wat + gez + ow) -> geen
mv: (aan/voor wie + gez +ow + lv) -> geen
bep: morgen → (wanneer)
naar het park → (waar)
met de buurkinderen → met wie

Slide 14 - Tekstslide

Benoem de woorden
Benoem de rood gedrukte woorden in de volgende vragen

Slide 15 - Tekstslide


De meester heeft Saskia een zeven gegeven voor haar prestatie.

Slide 16 - Open vraag


Voor de derde keer leer de peuterjuf de kinderen een nieuw versje.

Slide 17 - Open vraag

Ga naar je Taalboekje
Pak je Taalboekje: Thema 2, "Ik ben". Ga naar blz. 16 en maak oefening 1 en 2.

Slide 18 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Je kunt twee zinnen vaak verbinden met een ‘voegwoord’: je maakt dan van twee aparte zinnen een zin.

 

Er staat dan 2x een pv in. Er kunnen ook meerdere gez, ond, lv, mv en bep etc. in staan.

Justin belde Tim en Tim belde Lisa.
Justin belde Tim. Tim belde Lisa.

Slide 19 - Tekstslide

Voegwoorden
Een voegwoord heeft een eigen betekenis. Door de keuze van het voegwoord, krijgt de hele zin een eigen betekenis.

Slide 20 - Tekstslide

Voegwoorden
Voegwoord                                                      Gebruik je
en                                                                        bij een opsomming
of                                                                         bij een keuze
maar                                                                  bij een tegenstelling
want                                                                   bij een reden
dus                                                                     bij een conclusie
als, zodra                                                         bij een voorwaarde
omdat                                                               bij een reden
voordat, nadat                                              bij een volgorde
doordat                                                            bij een oorzaak
zodat                                                                 bij een gevolg

Slide 21 - Tekstslide

Enkelvoudig of samengesteld?
Zijn de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld?

Slide 22 - Tekstslide

Britt loopt naar de deur en zij drukt op de bel.

Slide 23 - Open vraag

De treinen rijden vandaag niet naar Amsterdam.

Slide 24 - Open vraag

Ga naar je Taalboekje
Pak je Taalboekje: Thema 2, "Ik ben". Ga naar blz. 18 en maak oefening 1 en 2.

Slide 25 - Tekstslide

Oefen dictee

Slide 26 - Tekstslide

Dictee: schrijf de woorden en de twee zinnen hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 27 - Open vraag

Dictee: schrijf de woorden en de twee zinnen hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 28 - Open vraag