1.3a overbrengingen

Leerdoel
Je leert:
Hoe je overbrengingen toepast om minder kracht nodig te hebben

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoel
Je leert:
Hoe je overbrengingen toepast om minder kracht nodig te hebben

Slide 1 - Tekstslide

1.3a Overbrengingen

Slide 2 - Tekstslide

1.3 Overbrengingen
             (Katrollen)

1- Vaste katrol
Een vaste katrol breng de kracht één
op één over.

Slide 3 - Tekstslide

1.3 Overbrengingen
De spierkracht is even groot als de werkkracht op de last, alleen de richting is tegenovergesteld.

Slide 4 - Tekstslide

1.3 Overbrengingen
De drie krachten Fspier, Fspan en Fz zijn even groot.
 
Om een kist met een gewicht van
250N over 4 meter omhoog te
hijsen moet je 4 meter touw binnenhalen

Slide 5 - Tekstslide

1.3 Overbrengingen
2- De losse katrol
De losse katrol zit vast aan de last 
en beweegt mee met de last.
  
 

De last hangt nu aan twee touwen.
De werkkracht is dubbel zo groot als de spierkracht.
Maar je moet twee keer zo veel touw binnenhalen. 

Slide 6 - Tekstslide

1.3 Overbrengingen
De losse katrol
Om een kist met een gewicht van
250N over vier meter omhoog te
hijsen moet je 8 meter touw binnenhalen, maar je hebt maar half zo veel spierkracht nodig: 125 N

  
 

Slide 7 - Tekstslide

1.3 Overbrengingen
Takels met meerdere katrollen


  
 

Slide 8 - Tekstslide

1.3 Overbrengingen
Takels met meerdere katrollen


  
 

De last hangt nu aan twee touwen.
De zwaartekracht wordt nu verdeeld over de twee touwen en wordt de spankracht nu 1200/2 = 600N per touw en hoef je nu ook maar  600N aan spierkracht te gebruiken.

Slide 9 - Tekstslide

1.3 Overbrengingen
Takels met meerdere katrollen


  
 

De krachtverhouding bij een takel vindt je door het aantal touwen tussen de vaste en losse katrol op te tellen. Het touw waar je aan trekt tel je niet mee.

Slide 10 - Tekstslide

1.3 Overbrengingen
Takels met meerdere katrollen


  
 

Slide 11 - Tekstslide

In een takel zitten meerdere katrollen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Je ziet drie takels
wat is waar?
A
afbeelding c heeft drie vaste katrollen
B
afbeelding b heeft 5 touwen
C
afbeelding a heeft 3 vaste katrollen
D
afbeelding c heeft 7 touwen

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel katrollen heb je nodig als je 200N aan kracht levert en je wilt 1200N ophijsen?
A
1
B
4
C
6
D
8

Slide 14 - Quizvraag

Uit hoeveel losse katrollen bestaat deze takel
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quizvraag

De persoon hiernaast tilt zichzelf op.
Kan dit ook in het echt?
A
Ja, maar dat kost meer spierkracht dan in het touw klimmen
B
Nee, als je aan het touw trekt ga je juist naar beneden
C
Ja, door de katrollen heb je minder kracht nodig
D
Nee, je kunt jezelf nooit optillen

Slide 16 - Quizvraag

Bij Marlies en Geert hangt een katrollamp. De lampenkap kan op en
neer worden bewogen. Het touw beweegt dan langs twee katrollen
(met verwaarloosbaar gewicht). De lamp heeft zwaartekracht van
16 N. Hoe groot moet de zwaartekracht van de metalen cilinder zijn
om de lamp op zijn plaats te houden?

Slide 17 - Open vraag

In de figuur wordt een kist van 150 kg omhoog
gehesen met behulp van een aantal katrollen.
Hoe groot is de benodigde trekkracht
op het touw?





Slide 18 - Open vraag


Ilja hijst een kast met een massa van 46 kg met een katrol 2 meter omhoog.
Hoe groot is zijn spierkracht en hoeveel meter touw moet hij binnen halen.

Slide 19 - Open vraag

Maak nu de vragen 25, 26, 28, 29 en 30
1.3 Overbrengingen

Slide 20 - Tekstslide