H4 Elektriciteit

H4 Elektriciteit
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 200 min

Onderdelen in deze les

H4 Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

Klascode malmberg NOVA
Ga naar NOVA online
Klascode kun je invoeren bij: 'mijn profiel'.

Slide 2 - Tekstslide

Klascode malmberg NOVA
Ga naar NOVA online
Klascode kun je invoeren bij: 'mijn profiel'.

Slide 3 - Tekstslide

Klascode malmberg NOVA
Ga naar NOVA online
Klascode kun je invoeren bij: 'mijn profiel'.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

4.1 Een stroomkring maken
4.1.1 Je kunt uitleggen hoe je een gesloten stroomkring maakt.
4.1.2 Je kunt het verschil tussen geleiders en isolatoren beschrijven.
4.1.3 Je kunt een aantal geleiders en isolatoren noemen.
4.1.4 Je kunt uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet.
4.1.5 Je kunt beschrijven wat een elektrische stroom is.

Slide 6 - Tekstslide

Gesloten stroomkring
 Dat lukt alleen als de stroom rond kan stromen: van de batterij naar het lampje, door de gloeidraad van het lampje en weer terug naar de andere kant van de batterij.


Er is dan een gesloten stroomkring. 

Als je de stroomkring onderbreekt, gaat het lampje weer uit.

Slide 7 - Tekstslide

Een gesloten stroomkring
Er stroomt stroom door het draadje, dit noemen we lading. Dit gaat altijd rond (stroomkring). 

Slide 8 - Tekstslide

  • Isolator: Stof die een elektrische stroom niet of heel slecht doorlaat.

  • Geleider: Stof waar een elektrische stroom gemakkelijk doorheen kan lopen.
Isolerende en geleidende stoffen

Slide 9 - Tekstslide

  • Isolator: Hout, rubber, lucht en kunststof

  • Geleider: alle metalen, bijvoorbeeld koper, ijzer, aluminium. Sommige metalen geleiden beter
Isolerende en geleidende stoffen

Slide 10 - Tekstslide

Een schakelaar opent en sluit de stroomkring

Slide 11 - Tekstslide

Stroom meten
De stroomsterkte meten we in Ampère (A). 
Als de stroomsterkte klein is, gebruiken we milliampère (mA).

1 mA = 0,001 A
1 A = 1000 mA
 

Slide 12 - Tekstslide

4.2 Spanningsbronnen

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt uitleggen wat spanning is en hoe je spanning meet.
  • Je kunt het verschil tussen stroomsterkte en spanning uitleggen.
  • Je kunt de spanning berekenen als je batterijen in serie schakelt.
  • Je weet voor welke spanning de meeste huishoudelijke apparaten zijn ontworpen.

Slide 14 - Tekstslide

Spanning
Een spanningsbron is nodig in een stroomkring. 

Batterijen hebben ieder een eigen spanning. 

Slide 15 - Tekstslide

Spanning
Iedere batterij heeft zijn eigen spanning.

Spanning word gemeten in Volt (V)

Slide 16 - Tekstslide

De juiste spanning gebruiken
Een fietslampje heeft vaak 6V nodig.

6V geeft fel licht.
1,5V geeft zwak licht.
12V zorgt ervoor dat het lampje kapot gaat. 

Slide 17 - Tekstslide

Stroombron in serie aansluiten
Als je een batterij of accu in serie aansluit. Kan je de spanning bij elkaar optellen. 

12 + 12 = 24 V

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag: huiswerk
Maak van paragrafen 4.1 en 4.2:
  • Opdrachten 1 t/m 13.
  • Test jezelf.

Klaar?
  • Maak een begrippenlijst
  • Maak de plus opdrachten

Lukt iets niet? Vraag om hulp.

Slide 19 - Tekstslide

4.3 Schakelingen
4.3.1 Je kunt twaalf symbolen voor onderdelen in schakelschema’s herkennen en tekenen.
4.3.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen een parallelschakeling en een serieschakeling.
4.3.3 Je kunt het schakelschema tekenen van eenvoudige serie- en parallelschakelingen.
4.3.4 Je kunt uitleggen waarom elektrische apparaten bijna altijd parallel geschakeld worden.
4.3.5 Je kunt de grootte van de stroomsterkte beredeneren in een schakeling.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Schakeling tekenen
Voorwaarden voor het tekenen van schakelschema's:
1. De juiste symbolen
2. Rechte hoeken tekenen
3. Een gesloten stroomkring


Slide 22 - Tekstslide

Schakeling tekenen
Voorwaarden voor het tekenen van schakelschema's:
1. De juiste symbolen
2. Rechte hoeken tekenen
3. Een gesloten stroomkring




Slide 23 - Tekstslide

Schakeling tekenen
Voorwaarden voor het tekenen van schakelschema's:
1. De juiste symbolen
2. Rechte hoeken tekenen
3. Een gesloten stroomkring




Slide 24 - Tekstslide

Serie Schakeling
Bestaat uit één stroomkring!

Als 1 lampje kapot gaat, gaan de andere ook uit!

Stroomsterkte is overal gelijk. 

Slide 25 - Tekstslide

Parallel schakeling
Bestaat 2 of meer stroomkringen

Als 1 lampje kapot gaat, blijven de andere twee branden. 

De stroomsterkte word verdeeld over de drie lampjes. 

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen 4.4
  • 4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  • 4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
  • 4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 27 - Tekstslide

Het vermogen van een apparaat
  • Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat in 1 sec verbruikt.
  • Het vermogen wordt meestal weergegeven in de eenheid Watt (W) of kilowatt (kW).
  • Bij veel apparaten staat het vermogen vermeld op de verpakking.

Slide 28 - Tekstslide

fohn

LED -lamp
Koffiezet- apparaat
Computer
10 W
1200 W
200 W
2000 W

Slide 29 - Sleepvraag

Het vermogen van een apparaat is afhankelijk van:
  1. De spanning waarop het apparaat werkt (h.h. Volt)
  2. De stroomsterkte die door het apparaat loopt (h.h. Ampère) 
  3. In formule vorm:                                                                      VERMOGEN (w)  = SPANNING (V) x  STROOMSTERKTE (A)

Slide 30 - Tekstslide

Een rekenvoorbeeld
  • In een klaslokaal is een netspanning van 230V. In dit lokaal hangt een een TL-buis. Als deze TL-buis aan staat loopt er een stroom van 5A.                                                                                  Wat is het vermogen van de TL-buis in kW?
  • antwoord: vermogen = 230 x 5 =  1150 W = 1.15 kW

Slide 31 - Tekstslide

Nu zelf
  • In een klaslokaal is een netspanning van 230V. In dit lokaal hangt een een TL-buis. Er zijn 3 tl-buizen van 2A in het lokaal.         Wat is het vermogen als alle TL-buizen branden in kW?
  • antwoord: vermogen = 230 x 6 =  1380 W = 1.38 kW

Slide 32 - Tekstslide

Omrekenen
1 kW = 1000 W ( x 1000)
1 W = 0,001 kW (: 1000)

Slide 33 - Tekstslide

Energieverbruik
  • Energieverbruik = vermogen  x  tijd 
  • Het vermogen is in kilowatt (kW)
  • De tijd is in uren (h)
  • Het energieverbruik is in  kilowattuur (kWh)

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag: huiswerk
Maak van paragrafen 4.3 en 4.4:
  • Opdrachten 1 t/m 12, 1 t/m 13.
  • Test jezelf.

Klaar?
  • Maak een begrippenlijst
  • Maak de plus opdrachten

Lukt iets niet? Vraag om hulp.

Slide 35 - Tekstslide