Les 13 H2 Woordenschat / metafoor en personificatie

Planning
Lezen (15min)
Huiswerkcontrole + nakijken (10min)
H2- Woordenschat - Metafoor/ personificatie (15min)
Aan de slag! (20min)
Kahoot (als we nog tijd hebben)
Huiswerk
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Planning
Lezen (15min)
Huiswerkcontrole + nakijken (10min)
H2- Woordenschat - Metafoor/ personificatie (15min)
Aan de slag! (20min)
Kahoot (als we nog tijd hebben)
Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

Wat was het huiswerk
H1 - Woordenschat over vergelijkingen

Lezen: theorie over vergelijkingen op bl.z 24
Afmaken: opdracht 1, 2 , 3 en 5

Slide 2 - Tekstslide

Vergelijking, metafoor en personificatie 

Slide 3 - Tekstslide

Vergelijking (overschrijven)
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b).
 Een paar voorbeelden:
– De winnaar van de talentenjacht (o) was zo trots als een pauw (b).
– Wat een boom (b) van een kerel (o)! 

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijking (overschrijven)
Het object is iets uit de werkelijkheid, bijvoorbeeld de winnaar van de talentenjacht. Het beeld is iets waar het object op lijkt, bijvoorbeeld een pauw.

Om object en beeld met elkaar te verbinden, gebruik je: als (een) …, lijkt wel (een) …, zo … als (een) ..., een … van (een) …, … is net ….

Slide 5 - Tekstslide

Start hier Les 14 M2E

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het object in de volgende vergelijking?

Koen is zo sterk als een os.
A
Koen
B
Os

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het beeld in de volgende vergelijking?

Jouw nichtje is zo knap als een barbiepop.
A
Jouw nichtje
B
Een barbiepop

Slide 8 - Quizvraag

H2 Woordenschatb blz. 54
Lezen: de theorie over metaforen en personificatie
Maken: startopdracht

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Metafoor (overschrijven)
Bij een metafoor vallen object en beeld samen. Je vervangt dan het object helemaal door het beeld; in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:
– Zullen we die olifant eens beklimmen?

Metaforen komen vaak voor als spreekwoord:

– Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Dit betekent: Je mag niet klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is in de volgende zin de metafoor?

De camping bevond zich aan de voet van de berg.

Slide 12 - Open vraag

Wat is de volgende zin de metafoor?
Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.

Slide 13 - Open vraag

Personificatie (overschrijven)
Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen:

– De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
– De toekomst lacht me tegemoet.
De wind huilt om het huis


Slide 14 - Tekstslide

Beeldspraak (overschrijven)


Een metafoor en een personificatie zijn – net als een vergelijking – vormen van beeldspraak. Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is in de volgende zin de personificatie?

Die Citroën uit 1980 kwam hoestend en proestend op gang.
A
Die Citroën
B
Kwam hoestend en proestend op gang
C
Uit 1980

Slide 16 - Quizvraag

Wat is in de volgende zin de personificatie?

Onze tuin snakt naar regen

Slide 17 - Open vraag

Aan de slag!

H2- Woordenschat vanaf blz. 54
Maken: Opdracht 1, 2 en 4

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk
H2- Woordenschat vanaf blz. 54
Afmaken: Opdracht 1, 2 en 4

Slide 19 - Tekstslide