H3 Grammatica

Goedemorgen

Berg je telefoon op
Ga rustig zitten op je plek
Pak je werkboek erbij
Niet je laptop aandoen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen

Berg je telefoon op
Ga rustig zitten op je plek
Pak je werkboek erbij
Niet je laptop aandoen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Luisteren naar een kort verhaal
Bedenken hoe de stad van de toekomst eruit ziet
Verder met grammatica (wg, o, lv)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



Alle werkwoorden in een zin die samen iets over het onderwerp zeggen, noem je het werkwoordelijk gezegde (wg).



Slide 4 - Tekstslide

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord 

(de persoonsvorm), soms zijn het er meer. Bijvoorbeeld:


- Leonie kijkt naar buiten.

- Leonie heeft naar buiten gekeken

- Leonie wil graag naar buiten kijken.


Slide 5 - Tekstslide

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



De persoonsvorm is altijd onderdeel van het 
werkwoordelijk gezegde.

werkwoordelijk gezegde =
persoonsvorm + alle andere werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Noem het wg in de volgende zin:
Ronald is zijn proefwerk aan het leren.

Slide 8 - Open vraag

Noem het wg in de volgende zin:
Hij probeert het antwoord te raden.

Slide 9 - Open vraag

Noem het wg in de volgende zin:
Sharona telt de seconden af.

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Maak in 3.7 Grammatica
Vraag 10 en 11
Klaar?
Maak dan 12 en 13 
(daar heb je de tekst over lijdend voorwerp voor nodig (blz. 183)

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
3.7 vraag 10 en 11
Iets te lezen mee 

Slide 15 - Tekstslide

Even wat vragen samen bekijken

Slide 16 - Tekstslide

Hoe vind je een lijdend voorwerp?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?

Wie/wat + wg + o

Slide 21 - Tekstslide

Noem het lijdend voorwerp:
Hij brengt boodschappen naar zijn oma.

Slide 22 - Open vraag

Noem het lv:
Maak jij je huiswerk eigenlijk wel?

Slide 23 - Open vraag

Noem het lv:
Marcel heeft Anna gisteren gezien.

Slide 24 - Open vraag