Oefening met vragen over de Verlichting en Franse Revolutie

Oefenen met beantwoorden van  vragen.
Zorg voor een goede formulering (vermijdt ze, hen, hij, maar noem namen)
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefenen met beantwoorden van  vragen.
Zorg voor een goede formulering (vermijdt ze, hen, hij, maar noem namen)

Slide 1 - Tekstslide

Welk begrip past het best bij de manier van regeren van Lodewijk XIV?
A
Absolutisme
B
Democratie
C
Centralisatie
D
Vrijheid

Slide 2 - Quizvraag

Zet de zinnen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
LodewijkXIV laat het paleis in Versailles bouwen
Lodewijk XIV laat het edict van Nantes ongeldig verklaren
Het volk kwam in opstand tegen een belastingverhoging. Lodewijk en Anna moesten uit Parijs vluchten.
Lodewijk XIV werd officiëel gekroond en hij besluit om helemaal alleen te regeren.
Anna van Oostenrijk regeerde als regentes namens haar zoon Lodewijk XIV

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is geen kenmerk van het absolutisme onder Lodewijk XIV?
A
Er komen hervormingen in de economie
B
Het Edict van Nantes wordt ingetrokken
C
De adel komt op Versailles wonen
D
Er werden weinig oorlogen gevoerd

Slide 4 - Quizvraag

Welke uitspraak over John Locke is onjuist?
A
Locke vond dat alle mensen gelijk geboren werden
B
Locke was een Engelse verlichtingsfilosoof
C
Locke was een voorstander van absolutisme
D
Locke was voor vrijheid van economie

Slide 5 - Quizvraag

1. Volgens Locke had iedereen dezelfde grondrechten.
2. Tijdens de Verlichting kwam er steeds meer kritiek vanuit de Kerk.
A
Alleen stelling 1 is goed.
B
Alleen stelling 2 is goed.
C
Stelling 1 en 2 zijn goed.
D
Stelling 1 en 2 zijn fout.

Slide 6 - Quizvraag

1. Volgens Rousseau moest het volk de macht hebben.
2. Volgens Rousseau moest de vorst zijn absolute macht behouden.
A
Alleen stelling 1 is goed.
B
Alleen stelling 2 is goed.
C
Stelling 1 en 2 zijn goed.
D
Stelling 1 en 2 zijn fout.

Slide 7 - Quizvraag

1. Volgens Montesquieu was het een natuurwet dat een alleenheerser zijn macht zou misbruiken.
2. Volgens Montesquieu moest de macht van een absoluut vorst in drie machten worden verdeeld.
A
Alleen stelling 1 is goed.
B
Alleen stelling 2 is goed.
C
Stelling 1 en 2 zijn goed.
D
Stelling 1 en 2 zijn fout.

Slide 8 - Quizvraag

Rationalisme is...
A
Proberen de wereld te begrijpen door goed naar de Bijbel te kijken.
B
De oude Griekse wetenschap.
C
Een middeleeuwse filosofie.
D
Proberen de wereld te begrijpen met gebruik van het gezond verstand.

Slide 9 - Quizvraag

Noem de drie machten volgens Montesquieu.

Slide 10 - Open vraag

Lees eerst het verhaal van Eise Eisinga.

Dit hoofdstuk gaat onder andere over de Verlichting.

Het verhaal van Eise Eisinga past hier goed bij, want:
A
Eisinga geloofde niets van wat de predikant zei.
B
Eisinga bouwde het zonnestelsel na in zijn woonkamer.
C
Eisinga leefde van 1744-1828 in Friesland.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 11 - Quizvraag

Leg uit welke rol de afbeelding in de achtergrond speelde bij het verspreiden van de ideeën van de Verlichting in Frankrijk in de 18e eeuw.

Slide 12 - Open vraag

Leg uit waarom de Verlichting als één van de oorzaken kan worden genoemd voor het uitbreken van de Franse Revolutie.

Slide 13 - Open vraag

Bekijk de afbeelding.

Welke uitspraak over deze afbeelding is juist?
A
De tekenaar is voor de eerste en tweede stand omdat hij laat zien hoe brutaal het is van de derde stand om de ketenen los te maken
B
De tekenaar is voor de derde stand, omdat hij laat zien hoe bespottelijk verschrikt de eerste en tweede stand reageren op het losmaken van de ketenen van de derde stand
C
De tekenaar is neutraal, omdat hij alle drie de standen belachelijk maakt.

Slide 14 - Quizvraag

Hieronder staan enkele zinnen die bij absolute vorsten of bij verlichte denkers horen. Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers?
1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd.
5. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
6. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 4 en 6
B
Zin 1, 3, 4 en 6
C
Zin 2, 3, 4 en 6
D
zin 1, 2, 3 en 5

Slide 15 - Quizvraag

De Trias Politica van Montesquieu
Het bedenken en maken van wetten (parlement)
Voert wetten en regels uit (regering)
Controleert of mensen zich aan de regels houden (onafhankelijke rechters)
De wetgevende macht
De uitvoerende macht
Rechtsprekende macht

Slide 16 - Sleepvraag