U 5: 1 t/m 5_week 4_les 1

Programa de hoy 
TT Unidad 1 y 3 (20 minutos aprox.)

Programa nuevo:
  • Over jeugdherinneringen praten
  • Gewoontes in het verleden beschrijven
  • vertellen over gebeurtenissen in het verleden
  • Structuur aanbrengen in een verhaal
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Programa de hoy 
TT Unidad 1 y 3 (20 minutos aprox.)

Programa nuevo:
  • Over jeugdherinneringen praten
  • Gewoontes in het verleden beschrijven
  • vertellen over gebeurtenissen in het verleden
  • Structuur aanbrengen in een verhaal

Slide 1 - Tekstslide

Unidad 5: ¿Te acuerdas? p.43 ej. 1 

¿Qué música escuchabas y qué libros leías?
¿Qué programas de la tele veía? 
¿Quién era tu mejor amigo / amiga? 
¿Quién era tu profesor/ra favoritos? 
Cuando tenías 14 años .....

Slide 2 - Tekstslide

El indefinido: Poeh..
Plotseling,Opeenvolgend, Eenmalig, Historisch
  • Plotselinge gebeurtenissen
  •      De repente empezó a llover .
  • Opeenvolgende handelingen/gebeurtenissen ( en toen, en   toen.....
  •      Entré en la tienda, pedí una barra de pan, pagué y volví a casa
  • Eenmalige gebeurtenis
  •      Nací en 1992.
  • Historische gebeurtenissen
  •      Los españoles gobernaron en América Latina por 400 años 

Slide 3 - Tekstslide

El  imperfecto  ( GRABIG):
(Gewoonte, Reden, Achtergrondinformatie ,Beschrijving, Intentie, Gelijktijdigheid) 
  • Voor gewoontes of herhaalde gebeurtenissen in het verleden.
  •      Cuando vivía en Salamanca iba todos los días a la piscina.
  • Voor het aangeven van de reden dat iets gebeurt
  •       Llegué tarde porque había mucho tráfico
  • voor het geven van achtergondinformatie
  •        Todavía había luz cuando....
  • Voor het beschrijven van personen of zaken in het verleden.
  •       Mi abuelo era alto y llevaba gafas.
  • Gelijktijdige handelingen
  •       Cuando cocinaban, hablaban mucho
  • intenties / beleefheid
  •       Quería estudiar más pero..... / Quería hacer una cita con el médico 
                                                         
   
     

Slide 4 - Tekstslide

INDEFINIDO
IMPERFECTO
Eenmalige handelingen & gebeurtenissen in het verleden (1)

  • Gisteren  gingen we naar een restaurant 

  • We dronken wijn 

  • Wij aten pasta  

  • Zij at ook een dessert

Beschrijvingen in het verleden van mensen, dingen of plaatsen (achtergrond informatie) 

  • Zij had een rode jurk

  • De wijn was erg duur.  

  • Het restaurant was erg chic 

  • Het eten was erg lekker 
SITUACIÓN 1 
(1) Indefinido:  ook opeenvolgende gebeurtenissen: Ayer fui a un restaurante, comí espaguetis y bebí vino blanco

Slide 5 - Tekstslide

IMPERFECTO
Gewoonten 

  • Toen ik klein was ging ik iedere week naar de markt. 

  • Mijn moeder kocht altijd chocolade voor mij. 




SITUACIÓN 2

Slide 6 - Tekstslide

¿C
  Waarom staan deze werkwoorden in de indefinido of imperfecto vervoegd?

Fui al supermercado para comprar patatas. Cuando estaba en la caja me di cuenta que no llevaba la cartera, por eso volví   a casa sin las patatas.

Ik ging naar de supermarkt om aardappelen te kopen. Toen ik bij de kassa stond, realiseerde mij dat ik mijn portemonnee niet bij me had. Daarom ben ik thuis teruggekomen zonder aardappelen


Hoe vertellen we verhalen in het Spaans?
Gebeurtenissen / handelingen  met indefinido 
Beschrijvingen en gewoonten met imperfecto 
Ik ging naar de supermarkt om aardappelen te kopen. Toen ik bij de kassa stond, realiseerde mij dat ik mijn portemonnee niet bij me had. Daarom ben ik thuis teruggekomen zonder aardappelen
Fui al supermercado para comprar patatas. Cuando estaba en la caja me di cuenta que no llevaba la cartera, por eso volví a casa sin las patatas.

Slide 7 - Tekstslide

 Voor de gebeurtenissen gebruik je de indefinido ( fui)
1.Fui al supermercado para comprar patatas.......
( ik ging naar de supermarkt om aardappelen  te kopen...)
3. me di cuenta que...
( ik realiseerde me dat... )
por eso 5.volví a casa sin las patatas
( daarom  ben ik  thuis gekomen zonder de aardappelen).

 
 Voor de situaties waarin de gebeurtenissen plaatsvinden gebruik  je de imperfecto             (estaba). 
....Cuando 2.estaba en la caja... (....toen ik bij de kassa stond)
...no 4. llevaba la cartera....
( ik had mijn portemonee niet bij me)

Slide 8 - Tekstslide

¿Indefinido o imperfecto?
1. Mi primer amigo en la escuela (ser) _____español (tener) _______ los ojos azules y (ser) _______ muy divertido.

2. Mis padres (conocerse) __________ cuando (estar) __________ en la universidad.

3. El martes pasado no (trabajar) ________ porque (estar) ______ enfermo.

Slide 9 - Tekstslide

Diminutivos / Verkleinwoorden (- tje)
- o   - a
-e   -medekl
Caballo               caballito   
Casa                    casita
Rata                     ratita  

café (el)                    pan (el) 
cafecito                    pancito 
noche (la)                 nariz (la) 
nochecita                 naricita 
       
nochecita       

  - cito/cita   


- ito / -ita
borreltje, dingetje, truitje,  autootje, filmpje, stadiumpje
pg. 112 TB

Slide 10 - Tekstslide

Unidad 5 - pg. 45 -Verkleinwoorden
De meest voorkomende uitgangen voor het maken van een verkleinwoord zijn: 


                                             

Gebruikt met... 

- Zelf. nw.................. la casita 
- Bijvoeglijk nw........  tontito 
- Bijwoord .............   cerquita
Gebruikt als... 

  • iets klein is............... pequeñito
  • koosnaam ...............abuelita 
  • betekenis af te zwakken..gordito

Slide 11 - Tekstslide

Escribe los diminutivos de las siguientes palabras
  • galleta ......................................
  • coche  ......................................
  • poco    ......................................
  • hombres ................................
  • mujeres ..................................
  • minuto  ..................................
  • balcones ................................
  • momento ..............................
  • boca  .........................................
  • ojo ...............................................

Slide 12 - Tekstslide

Lees el ratoncito Pérez ( Nr.2a p.44 TB)  en onderstreep indefinido en imperfecto. Bespreek met je medestudent waarom die ww in de indefinido of in de imperfecto vervoegd zijn.
Maak daarna opdracht 3a en c. pag. 45 TB.

Slide 13 - Tekstslide

Nr.4a+b p. 46 Niños listos
Yo tenía seis años y todavía tenía los dientes de leche. Un domingo,___perdí un diente. Mis padre y mis tíos me dijeron: "El ratoncito Pérez va a venir a buscar el diente y te va a dejar dinero a cambio." Primero lo creí y me puse muy contenta, ___.Por la noche me fui a la cama. ____. De repente, escuché un ruido, pero no abrí los ojos. Mis padres entraron en la habitación y, para mi sorpresa, pusieron una moneda debajo de la almohada.
Al día siguiente, yo no dije nada___. Total que en los meses siguientes recibí mucho dinero.
1
3
2
4

Slide 14 - Tekstslide

Nr.5 p. 46 TB Historias de niños
1. Aprendí a esquiar con 5 años
2. Una vez mi madre me dio 20 euros para la peluquería
3. El día de mi cumpleaños comí una caja enorme de bombones
4. A los 7 años me compraron un vestido rosa
5. El día del examen de matemáticas no fui a clase
6. Unas vacaciones comí solo pasta
d- encantaba
c- compré
f- me puse
e- regalé
a - tenía
b- gustaba

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer wordt er
een verkleinwoord gebruikt?

Slide 16 - Woordweb

Unidad 5 pg. 50 

Slide 17 - Tekstslide

Unidad 5 pg. 52. Betekenisverschil bij wederkerend ww 
PONER 
PONERSE
  • Me pongo la camisa 
  • Ik doe mijn shirt aan
Ponerse + zelf. nw
aantrekken, opzetten, aandoen 
worden
Ponerse + Bijvoeglijk nw.
  • Me pongo triste
  • Ik word verdrietig
zetten, leggen, stoppen/doen
  • Pongo las llaves en el bolso
  • (Ik stop de sleutels in mijn tas)

Slide 18 - Tekstslide

Unidad 5 pg. 52. Betekenisverschil bij wederkerend ww 
Encontrar
Encontrarse
  • La iglesia se encuentra en la plaza
  • De kerk bevindt zich op het plein
zich bevinden
elkaar ontmoeten, elkaar treffen
  • Nos encontramos en la uni
  • We ontmoeten elkaar op de universiteit 
vinden
  • ¡No encuentro el azúcar!
  • Ik kan de suiker niet vinden
Encontrarse con

Slide 19 - Tekstslide

Unidad 5 pg. 52. Betekenisverschil bij wederkerend ww 
Llamar 
Llamarse 
  • Se llaman 'La oreja de Van Gogh'
  • Ze heten 'Van Gogh's Oor'
Slapen 
In slaap vallen
roepen, noemen, opbellen 
  • ¡Llama a la ambulancia!
  • Bel de ambulance!
Dormir
heten
Dormirse
  • Ella duerme toda la noche 
  • Ze slaapt de hele nacht door 

Slide 20 - Tekstslide

Unidad 5 pg. 52. Betekenisverschil bij wederkerend ww 
Quedar 
Quedarse
  • ¿Te quedas a dormir? 
  • Blijf je slapen? 
afspreken 
  • ¿Quedamos después del trabajo? 
  • Zullen we na het werk afspreken? 
blijven 

Slide 21 - Tekstslide

Relaciona
worden
aantrekken
encontrarse
encontrarse con 
quedar
dormirse
dormir
quedarse

afspreken
afspreken met 
poner + bijv. nw
zich bevinden

poner + zelf. nw 
in slaap vallen

slapen

blijven

Slide 22 - Sleepvraag

Unidad 5 pg. 50 

Slide 23 - Tekstslide




Alicia................... enferma con mucha frecuencia 
A
se pone
B
pone
C
encuentra
D
pongo

Slide 24 - Quizvraag




Este fin de semana podemos.................. en un hotel 
A
quedarse
B
quedarnos
C
se quedan
D
os quedáis

Slide 25 - Quizvraag

A practicar/ a trabajar

niet alles af tijdens de les?

Entonces son deberes para mañana 
  • WB Unidad 5: oef. 1, 2, 4, 5 y 7a.

Slide 26 - Tekstslide