Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Wat is hier mis gegaan?
Tim werkte als pizzabezorger, maar is gisteravond ontslagen. Hij heeft een pizza afgeleverd, maar was vergeten de ontvanger te laten betalen. 'Ik had een briefje meegekregen waar op stond 'betaald met tien euro', dus toen ben ik meteen weer weggereden'. Hij heeft zijn baas de situatie nog geprobeerd uit te leggen, maar die snapte niet waar Tim het over had. 'Het briefje was duidelijk: hij zou betalen met tien euro. Dat was voor Tim belangrijk om te weten hoeveel wisselgeld hij mee moest nemen'. Tim gaat ergens anders als bezorger aan de slag.

Slide 2 - Tekstslide

Het belang van spelling
Wat is het verschil tussen deze twee krantenkoppen?
Premier verbaasd in spannende zaak
Premier verbaast in spannende zaak

Slide 3 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Ik dans                          Ik loop                        Ik word                     Ik bedoel
Jij danst                       Jij loopt                     Jij wordt                   Jij bedoelt
Dans jij?                        Loop jij?                    Word jij?                  Bedoel jij?
Danst hij?                     Loopt hij?                 Wordt hij?               Bedoelt hij?
Wij dansen                  Wij lopen                   Wij worden            Wij bedoelen

  • Hoe weet je of iets een persoonsvorm is? 
  • Verander de zin van tijd en alleen de persoonsvorm verandert! 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Verleden tijd en voltooid deelwoord
Alleen in de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord gebruik je het ex-kofschip

  • Dus: hij heeft bedoeld
  • Dus: hij heeft gedoucht

Slide 6 - Tekstslide

We gaan oefenen
  • Bepaal eerst het soort werkwoord (pv tt, pv vt of volt. dw.)
  • Bij pv tt: bepaal ik-vorm, hij-vorm of wij-vorm
  • Bij pv vt en volt. dw.: bepaal uitgang t/te/ten of d/de/den aan de hand van klank

Slide 7 - Tekstslide

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Hij vindt het verschrikkelijk dat je dat zei, ook al had je dat niet zo ...
A
bedoeldt
B
bedoelt
C
bedoeld

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Mijn moeder zegt dat de toon van mijn vader nooit overeenkomt met wat hij ... te zeggen
A
bedoeldt
B
bedoelt
C
bedoeld

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Als ik jou morgen pas ..., vind je dat dan oké?
A
beantwoordt
B
beantwoort
C
beantwoord

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Mijn vader heeft de telefoon na de hackpoging heel lang niet meer ...
A
beantwoordt
B
beantwoort
C
beantwoord

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

De schoolleiding wil graag dat die nieuwe docent zo snel mogelijk ... aan de gestelde eisen.
A
beantwoordt
B
beantwoort
C
beantwoord

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Haha, ik zei 1 januari dat ik al sinds vorig jaar niet meer had ... en iedereen lag in een deuk
A
gedouchd
B
gedoucht

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Het SO van vandaag heb ik echt compleet ...
A
gerockt!
B
gerockd!
C
gerocket!
D
gerocked!

Slide 14 - Quizvraag

Overige werkwoordsvormen
Bijvoeglijk naamwoord --> zo kort mogelijk (voltooid deelwoord)
De vergrote foto / het gebraden vlees

Onvoltooid deelwoord --> hele ww + d
Huppelend liep zij naar huis

Infinitief --> hele ww
Zij was door de gang aan het huppelen.

Slide 15 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Werkwoordspelling
Weet je het nog?
Herhaling uitleg
Opdrachten maken + nakijken

Slide 16 - Tekstslide

Weet je het nog?
pv tt - pv vt - vd - bijv nw  - onvol dw - infi

a. De werkwijze die (worden) (ontwikkelen), (moeten) zo snel mogelijk klaar (zijn). 
b. Eindhoven Culinair (gaan) wegens gebrek aan belangstelling niet door, terwijl Lekker Venlo dit jaar geen sterrestaurant (weten) te (strikken). 
c. Alle bestanden moeten worden (deleten), waarna de computer opnieuw moet worden (opstarten).
timer
2:00

Slide 17 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Ik dans                          Ik loop                        Ik word                     Ik bedoel
Jij danst                       Jij loopt                     Jij wordt                   Jij bedoelt
Dans jij?                        Loop jij?                    Word jij?                  Bedoel jij?
Danst hij?                     Loopt hij?                 Wordt hij?               Bedoelt hij?
Wij dansen                  Wij lopen                   Wij worden            Wij bedoelen

  • Hoe weet je of iets een persoonsvorm is? 
  • Verander de zin van tijd en alleen de persoonsvorm verandert! 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Verleden tijd en voltooid deelwoord
Alleen in de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord gebruik je het ex-kofschip

  • Dus: hij heeft bedoeld
  • Dus: hij heeft gedoucht

Slide 21 - Tekstslide

Overige werkwoordsvormen
Bijvoeglijk naamwoord --> zo kort mogelijk (voltooid deelwoord)
De vergrote foto / het gebraden vlees

Onvoltooid deelwoord --> hele ww + d
Huppelend liep zij naar huis

Infinitief --> hele ww
Zij was door de gang aan het huppelen.

Slide 22 - Tekstslide