Mens en Gezondheid H 1 - 4

Mens en Gezondheid
Wat weet je al............................?
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Mens en Gezondheid
Wat weet je al............................?

Slide 1 - Tekstslide

Waar moet je rekening mee houden bij het samenstellen van een gezonde maaltijd?
A
Niet te veel suiker en kruiden
B
Niet te veel vet, vlees en groenten
C
Niet te veel zout, vet en kruiden
D
Niet te veel aardappels, vlees en groeten

Slide 2 - Quizvraag

Wat wordt bedoelt met een voedingspatroon?
A
De eetgewoonten van iemand
B
Dat wat je op een dag mag eten
C
voeding dat je in de supermarkt kan kopen
D
wat je moet eten volgens de voedingswijzer

Slide 3 - Quizvraag

Waardoor ontstaat een verkeerde leefstijl?
A
Gewoonten en verleidingen
B
Gewoonten en dieten
C
Sporten en fietsen
D
Hart- en vaatzieken en snacken

Slide 4 - Quizvraag

Waarom gebruikt een lichaam eiwitten?
A
Als bouwstof voor lichaamscellen
B
Om in energie om te zetten
C
voor versterking van je botten
D
voor verbranding van vet

Slide 5 - Quizvraag

In welk voedingsmiddel zitten koolhydraten?
A
brood
B
kaas
C
melk
D
vlees

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer maakt je lichaam zelf vitamine D aan?
A
Als je regelmatig melk drinkt
B
Als je regelmatig sport
C
Als je regelmatig in de zon bent
D
Als je veel groenten eet

Slide 7 - Quizvraag

Aan welke voedingsstof heeft een marathonloper veel behoefte?
A
Eiwitten
B
Koolhydraten
C
Mineralen
D
Vetten

Slide 8 - Quizvraag

Met welk dieet moet je opletten dat je wel voldoende vitamine B12 binnenkrijgt?
A
Glutenvrij
B
Lactosevrij
C
Veganistisch
D
Vegetarisch

Slide 9 - Quizvraag

Wortels bevatten veel......
A
Vitamine A
B
Vitamine B
C
Vitamine C
D
Vitamine D

Slide 10 - Quizvraag

Waar moet je rekening mee houden bij het samenstellen van een gezonde maaltijd?
A
Niet te veel suiker en kruiden
B
Niet te veel vet, vlees en groenten
C
Niet te veel zout, vet en kruiden
D
Niet te veel aardappels, vlees en groeten

Slide 11 - Quizvraag

Waardoor ontstaat een verkeerde leefstijl?
A
Gewoonten en verleidingen
B
Gewoonten en dieten
C
Sporten en fietsen
D
Hart- en vaatzieken en snacken

Slide 12 - Quizvraag

Waarom gebruikt een lichaam eiwitten?
A
Als bouwstof voor lichaamscellen
B
Om in energie om te zetten
C
voor versterking van je botten
D
voor verbranding van vet

Slide 13 - Quizvraag

In welk voedingsmiddel zitten koolhydraten?
A
brood
B
kaas
C
melk
D
vlees

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer maakt je lichaam zelf vitamine D aan?
A
Als je regelmatig melk drinkt
B
Als je regelmatig sport
C
Als je regelmatig in de zon bent
D
Als je veel groenten eet

Slide 15 - Quizvraag

Aan welke voedingsstof heeft een marathonloper veel behoefte?
A
Eiwitten
B
Koolhydraten
C
Mineralen
D
Vetten

Slide 16 - Quizvraag

Met welk dieet moet je opletten dat je wel voldoende vitamine B12 binnenkrijgt?
A
Glutenvrij
B
Lactosevrij
C
Veganistisch
D
Vegetarisch

Slide 17 - Quizvraag

Welk mineraal heb je extra nodig als je bloedarmoede hebt?
A
Ijzer
B
Kalium
C
Magnesium
D
Zink

Slide 18 - Quizvraag

Welk product heeft meer verzadigde vetten dan onverzadigde vetten?
A
Vis
B
Ei
C
Frituurolie
D
Volle melk

Slide 19 - Quizvraag

Welke vitamine zit veel in de afgebeelde voedingsmiddelen
A
Vitamine A
B
Vitamine E
C
Vitamine C
D
Vitamine K

Slide 20 - Quizvraag

Waar staat de afkorten THT voor?


A
Tenminste houdbaar tot
B
Technisch houdbaar tot
C
Te houden tot
D
Toekomstig houdbaar tot

Slide 21 - Quizvraag

In welk vak van de schijf van vijf hoort tofu thuis?
A
Brood, graanproducten en aardappelen
B
Groenten en fruit
C
Smeer- en bereidingsvetten
D
Zuivel, noten, vis, peulvruchten, vlees en ei

Slide 22 - Quizvraag

In welke productgroep in de schijf van 5 zitten producten met veel vezels?
A
Brood, graanproducten en aardappelen
B
Dranken
C
Smeer- en bereidingsvetten
D
Zuivel, noten, vis, vlees, ei en peulvruchten

Slide 23 - Quizvraag

Rauw vlees en bereid vlees moet je gescheiden houden omdat:
A
Er kans is op kruisbesmetting
B
Er kans is op vermindering van voedingswaarde
C
Het kan bederven
D
Het daardoor minder lang te bewaren is.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de functie van een conserveringsmiddel?
A
Er voor zorgen dat het voedingsmiddel er beter uitziet
B
Er voor zorgen dat het voedingsmiddel gezonder is
C
Er voor zorgen dat het voedingsmiddel langer houdbaar is
D
Er voor zorgen dat het voedingsmiddel meer smaak krijgt

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een voedingsclaim?
A
Er is rekening gehouden met het milieu
B
Het product heeft invloed op je gezondheid
C
Het zegt is over de samenstelling van het product
D
Een toevoeging aan een product

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een gezondheidsclaim?
A
Calcium is goed voor de kalkhuishouding
B
Nu met 30% minder suiker
C
Rijk aan omega-3 vetzuren
D
Volledig biologisch afbreekbaar

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent het als er E-nummers op een etiket staan?
A
Dat er kleurstoffen en smaakstoffen zijn toegevoegd
B
Dat het een lightproduct ofwel vetarm is.
C
Dat het product een effect heeft op de gezondheid
D
Dat er rekening is gehouden met natuur en milieu

Slide 28 - Quizvraag