KL3P5 TIJDSCHRIFT, uiteenzetting



KL3P5 TIJDSCHRIFT: 
de uiteenzetting 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les



KL3P5 TIJDSCHRIFT: 
de uiteenzetting 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel 
Aan het eind van deze les weet je wat de verschillen zijn tussen de uiteenzetting en het betoog en weet je wat er in de inleiding van een uiteenzetting moet staan.

Slide 2 - Tekstslide

Informeren of overtuigen?

Op de volgende slides staan korte omschrijvingen van situaties. Hieruit kun je het tekstdoel afleiden.
Geef per omschrijving aan welk tekstdoel de schrijver gebruikt.

Slide 3 - Tekstslide

Je leest een artikel in de schoolkrant van een medeleerling. Hij vindt dat het dragen van uniformen verplicht moet worden op Sorghvliet en geeft hier drie argumenten voor.
A
informeren
B
overtuigen

Slide 4 - Quizvraag

Je krijgt in je mail een bericht van MacDonald's met daarin een aanbieding voor twee McFlurry's voor de prijs van één.
A
informeren
B
overtuigen

Slide 5 - Quizvraag

Je leest in de Quest een interessant artikel over hoe een vulkaanuitbarsting kan ontstaan.
A
informeren
B
overtuigen

Slide 6 - Quizvraag

Je vraagt aan een vriend of hij je kan uitleggen waarom je Fortnite niet meer kan downloaden in de appstore.
A
informeren
B
overtuigen

Slide 7 - Quizvraag

Je wil graag meer zakgeld. Je bereidt je redenen voor je vraag goed voor en vraagt tijdens het avondeten aan je ouders om een verhoging.
A
informeren
B
overtuigen

Slide 8 - Quizvraag

De uiteenzetting
In een uiteenzetting geeft de schrijver uitleg over een onderwerp. Hij legt bijvoorbeeld uit hoe iets in elkaar zit, hoe iets werkt of hoe iets gebruikt moet worden. De schrijver geeft nooit zijn mening in een uiteenzetting.

Tekstsoort: uiteenzetting
Tekstdoel: informeren

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Achtergrondartikel (uiteenzetting)
Bij een achtergrondartikel is de vraag niet: Wat is er gebeurd?
Maar: Hoe is het gebeurd? (Waarom? En wat zijn de gevolgen?)

Voorbeeld: Op Prinsjesdag wordt het financiële beleid van het kabinet voor het nieuwe jaar bekend gemaakt. (doel: informeren)
In een nieuwsartikel (doel:informeren) hierover wordt beschreven wat er met Prinsjesdag bekend is gemaakt.
In een achtergrondartikel (uiteenzetting, doel: informeren) hierover wordt beschreven hoe het kabinet tot deze keuzes is gekomen.


Slide 11 - Tekstslide

Het schrijfdoel van een uiteenzetting is:
A
Informeren
B
activeren
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 12 - Quizvraag

In een uiteenzetting komt nooit meningen van de schrijver voor:
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Een belangrijk kenmerk van de uiteenzetting is dat deze altijd .... is
A
Interessant
B
Objectief
C
Subjectief
D
Overtuigend

Slide 14 - Quizvraag

Uiteenzetting of betoog?
Op de volgende slides staan korte omschrijvingen van de inhoud van een tekst. Hieruit kun je de tekstsoort afleiden.
Geef per omschrijving aan van welke tekstsoort de schrijver waarschijnlijk gebruik heeft gemaakt.

Slide 15 - Tekstslide

In opdracht van een bierproducent ontwerpt een reclamebureau een paginagrote advertentie voor een studentenblad om hun nieuwe biermerk te promoten.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 16 - Quizvraag

Een natuurkundige legt in een jongerenblad uit hoe een regenboog ontstaat.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 17 - Quizvraag

Tijdens de kerstdagen heeft een Amsterdamse journalist een week meegereisd met een familie op ski-vakantie. Voor de krantenlezer geeft hij zijn indrukken van een weekje skiën weer in een beschrijving van die week.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 18 - Quizvraag

Een bezoeker van een dierentuin in Amsterdam legt in een ingezonden brief uit waarom hij het belachelijk vindt dat de dieren niet door bezoekers mogen worden gevoerd.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 19 - Quizvraag

De schrijver vertelt in tekst A over het bestaan en de ontwikkelingen van het ruimteprogramma van NASA.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 20 - Quizvraag

De schrijver waarschuwt artsen en zegt in tekst C van mening te zijn dat nogal wat artsen helaas onvoldoende doorzien dat er grote beperkingen zijn in het zorgsysteem.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 21 - Quizvraag

De schrijver wijst in tekst E op de verschillende mogelijkheden van alternatieve geneeswijzen.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 22 - Quizvraag

Uiteenzetting
Betoog
Tekstdoel = informeren
Tekstdoel = informeren
In de inleiding wordt de mening van de schrijver duidelijk.
De tekst is subjectief.
De tekst is objectief.
In de kern staat de mening van de schrijver, met argumenten
In de kern staan feiten met uitleg.
Tekststructuur =
standpunt-argument

Tekststructuren kunnen zijn:
vraag – antwoord
verschijnsel – verklaring
probleem-oplossing
vroeger – nu (-toekomst)


In de inleiding wordt het onderwerp genoemd.

Slide 23 - Sleepvraag

De inleiding van de uiteenzetting

Slide 24 - Tekstslide

Zou dit de inleiding
van een uiteenzetting
kunnen zijn?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Inleiding
Slot
anekdote / voorbeeld
conclusie
aanleiding / actualiteit
stukje geschiedenis
advies
hoofdgedachte
toekomstverwachting
vragen stellen
samenvatting

Slide 26 - Sleepvraag

Welke manier van
inleiden is hier
gebruikt?
A
stukje geschiedenis
B
actualiteit/aanleiding
C
anekdote/voorbeeld
D
stellen van vragen

Slide 27 - Quizvraag

Welke manier van
inleiden is hier
gebruikt?
A
stukje geschiedenis
B
actualiteit/aanleiding
C
anekdote/voorbeeld
D
stellen van vragen

Slide 28 - Quizvraag

Welke manier van
inleiden is hier
gebruikt?
A
stukje geschiedenis
B
actualiteit/aanleiding
C
anekdote/voorbeeld
D
stellen van vragen

Slide 29 - Quizvraag

Welke manier van
inleiden is hier
gebruikt?
A
stukje geschiedenis
B
actualiteit/aanleiding
C
anekdote/voorbeeld
D
stellen van vragen

Slide 30 - Quizvraag

Welke manier van
inleiden is hier
gebruikt?
A
stukje geschiedenis
B
actualiteit/aanleiding
C
anekdote/voorbeeld
D
stellen van vragen

Slide 31 - Quizvraag

Ik weet nu hoe de inleiding van een uiteenzetting eruitziet en hoe ik een inleiding van een uiteenzetting moet schrijven.
A
ja
B
nee
C
zo ongeveer

Slide 32 - Quizvraag

Dus: waar voldoet een goede inleiding van een uiteenzetting aan?

Slide 33 - Open vraag

Wat zijn de kenmerken van een uiteenzetting?

Slide 34 - Open vraag

Uiteenzetting

  • Tekstdoel = informeren
  • Objectief
  • In de kern staan feiten met uitleg.
  • In de inleiding wordt het onderwerp genoemd.
  • Tekststructuren kunnen zijn:
    vraag – antwoord
    verschijnsel – bespreking
    vroeger – nu
    oorzaak – gevolg


Betoog

  • Tekstdoel = overtuigen
  • Subjectief
  • In de kern staat de mening van de schrijver, met argumenten
  • In de inleiding wordt de mening van de schrijver duidelijk.
  • Tekststructuur = standpunt-argument


Slide 35 - Tekstslide

Lesdoel behaald?
Ik weet wat de verschillen zijn tussen een uiteenzetting en een betoog.
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Tot slot: Wat heb je deze les geleerd?

Slide 37 - Open vraag

Klaar?
1. Kijk in de padlet naar de onderwerpen voor de uiteenzetting. 
2. Kies een onderwerp uit waarover je gaat schrijven en ga (in de Krantenbank) op zoek naar artikelen over dat onderwerp. 3. Selecteer welke artikelen je gaat gebruiken en lees ze door.
4. Maak een schrijfplan voor je uiteenzetting (zie CR) én noteer welke bron je waar gaat citeren. 

Slide 38 - Tekstslide