Betalingsbalans en uitloop

Donderdag 18 februari 
- Terugblik naar vorige les 
- Huiswerk
- Start nationale rekeningen en betalingsbalans 
- Huiswerk volgende les 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Donderdag 18 februari 
- Terugblik naar vorige les 
- Huiswerk
- Start nationale rekeningen en betalingsbalans 
- Huiswerk volgende les 

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent BBP?

Slide 2 - Open vraag

Op welke drie manieren kun je het bbp uitrekenen?

Slide 3 - Open vraag

Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd van de bevolking
C
BNP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Slide 4 - Quizvraag

Waar staan de afkorting Y, C, B en S voor?

Slide 5 - Open vraag

Waar staan de afkortingen E, I, O en M voor?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het nationaal inkomen?

Slide 7 - Open vraag

Economische kringloop
Y = nationaal inkomen
C = Consumptie
B = Belasting
S = Besparingen
O = Overheidsbestedingen
I = Investeringen
E = Export
M = Import 

Slide 8 - Tekstslide

Macro economische identiteiten
  • Gezinnen: Y = C + B + S 
  • Bedrijven Y = C + I + O + E - M 
  • Overheid: B - O 
  • Particulier Spaarsaldo S - I 
  • Nationaal Spaarsaldo S - I + B - O
  • Uitvoersaldo E - M
  • S - I + B - O = E - M 

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 12 

  • Y = 650 + 140 + 110 + 200 - 180 = 920 
  • 920 = 650 + 100 + S --> S = 170 
  • De gezinnen sparen 170. De bedrijven hebben I = 140 nodig, de overheid (O – B) = 10, het buitenland E – M = 20. Bij elkaar opgeteld: 140 + 10 + 20 = 170. 
  • S – I = 170 – 140 = 30
  • 1 (S – I) + (B – O) = 30 – 10 = 20
  •   2 of: E – M = 200 – 180 = 20
  • Nee, in dat geval was er geen nationaal spaaroverschot meer geweest voor Bonrijk. Want het nationaal spaaroverschot was 20, maar de extra 30 aan overheidsbestedingen veroorzaken een tekort van 20 – 30 = –10. Dan had Bonrijk een nationaal spaartekort gehad, waardoor het buitenland niet meer kan importeren dan exporteren

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 13 

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 14 
  • De financiële instellingen
  •  350 – 199 – 47 = 104
  •  104 – 106 = –2
  •  Bij 197. Deze pijl gaat van buitenland naar bedrijven. De goederen van de export gaan naar het buitenland, maar het geld gaat omgekeerd van buitenland naar bedrijven.
  •  Frankenland heeft een particulier spaaroverschot, omdat S (47) groter is dan I (28).
  • Er blijft dus nog spaargeld over in de particuliere sector als de bedrijven 28 van de 47 gebruikt hebben voor de investeringen.
  •  f Frankenland heeft een nationaal spaaroverschot, omdat de export groter is dan de import. Het buitenland komt geld tekort en moet dit verschil lenen in Frankenland, dat dus een overschot heeft.

Slide 12 - Tekstslide

Nationale rekeningen
Systematisch overzicht tussen economische sectoren. 

Wat komt er binnen en wat gaat eruit? 

Slide 13 - Tekstslide

Staat van middelen en bestedingen (bestedingsmethode)

Slide 14 - Tekstslide

Maken opdracht 15 t/m 17 
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Betalingsbalans

De geldstromen m.b.t. de handel staan op de betalingsbalans.

Ook andere geldstromen van en naar het buitenland (bijvoorbeeld beleggingen) staan op de betalingsbalans.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de beste omschrijving van een betalingsbalans? Dit is een overzicht van.....
A
inkomsten en uitgaven van een land
B
inkomsten en uitgaven van de overheid
C
bezittingen en schulden van een land
D
geldstromen van / naar ander land

Slide 17 - Quizvraag

Lopende rekening

Op deze rekening staan alle geldstromen (met het buitenland) die voortkomen uit:

- import & export goederen

- import & export diensten

- (primair) inkomen (loon, huur, rente, pacht en winst)

(boek: productiefactoren; bijv. arbeid krijg je loon voor)

- inkomensoverdrachten (geen tegenprestatie)

Slide 18 - Tekstslide

Kapitaal rekening

Op deze rekening staan alle geldstromen (met het buitenland) die voortkomen uit:

- Internationale investeringen

- Beleggingen (aandelen/obligaties)


Let op, gaat er geld het land in of uit? 

Slide 19 - Tekstslide

Maken opdracht 18 t/m 20 
Klaar? Dan doorwerken met huiswerk van studiewijzer
timer
1:00

Slide 20 - Tekstslide