- Maak een correct en duidelijk
schema van
alle geziene zinsdelen.
- Hoe je dat aanpakt, kies je zelf (bv. flashcards, een poster, een mindmap, een Powerpoint, een Prezi ...).
- Geef antwoord op deze vragen:
1) Wat is het? 2) Hoe kan je het terugvinden in een zin? Geef een voorbeeldzin.
- Upload je schema in de uploadzone.
Deze zinsdelen moeten aan bod komen:
- onderwerp (o)
- persoonsvorm (pv)
- het gezegde (nwg of wwg)
- lijdend voorwerp (lv)
- meewerkend voorwerp (mv)
- handelend voorwerp (hv)
- voorzetselvoorwerp (vzv)
- bijwoordelijke bepaling (bwb)
- enkelvoudige en samengestelde zinnen (Tip: focus op de basis! Wat is hét onderscheid?)