Klare taal 22: voorzetsels deel 2
1 / 31
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
willen
werk
onder
krijgen
Slide 5 - Sleepvraag
De hond zit..... de doos.
A
in
B
op
C
onder
D
naast
Slide 6 - Quizvraag
De vis springt ..... de kom.
A
achter
B
naast
C
voor
D
uit
Slide 7 - Quizvraag
De auto rijdt ... de straat.
A
onder
B
binnen
C
door
D
tegen
Slide 8 - Quizvraag
De training begint ....... 19.00 uur.
A
in
B
bij
C
op
D
om
Slide 9 - Quizvraag
Morgen komt mijn vriendin .... mij eten.
A
bij
B
voor
C
in
D
naar
Slide 10 - Quizvraag
...... november komt de maand december.
A
Voor
B
Naar
C
Na
D
Naast
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een voorzetsel?
Naast de trap staat een schoen.
Welk woord is het voorzetsel?
A
staat
B
schoen
C
naast
D
een
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een voorzetsel?
Hij loopt snel naar huis.
Welk woord is het voorzetsels?
A
loopt
B
snel
C
naar
D
huis
Slide 13 - Quizvraag
Het is kwart over zes.
Welk woord is het voorzetsel?
Welk woord is het voorzetsel?
A
zes
B
is
C
over
D
zes
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Slide 17 - Video
Slide 18 - Tekstslide
Wat is het voorzetsel in deze zin:
“Mijn boek ligt nog op het bureau.”
“Mijn boek ligt nog op het bureau.”
A
Boek
B
Ligt
C
Op
D
Bureau
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in deze zin:
“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was
Slide 20 - Quizvraag
We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel
Slide 21 - Sleepvraag
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots .......... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan
Slide 22 - Sleepvraag
Welk voorzetsel past in deze zin:
“... we naar school gaan, eten we eerst onze boterham op.”
“... we naar school gaan, eten we eerst onze boterham op.”
A
Na
B
Op
C
Als
D
Voor
Slide 23 - Quizvraag
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Hij schopt de bal ..................... de goal?
op
achter
in
bij
tegen
aan
Slide 24 - Sleepvraag
Welk voorzetsel past in deze zin:
“Ik speel in de tuin, ... ons huis.”
“Ik speel in de tuin, ... ons huis.”
A
Tussen
B
In
C
Achter
D
Op
Slide 25 - Quizvraag
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Doe jij cola ..................... een glas?
op
achter
in
bij
tegen
aan
Slide 26 - Sleepvraag
Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?
A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens
Slide 27 - Quizvraag
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
De prullenbak staat ..................... de grote kast?
op
achter
naast
bij
tegen
aan
Slide 28 - Sleepvraag
Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?
A
Rond
B
Binnen
C
Vanaf
D
Het
Slide 29 - Quizvraag
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Opa heeft kaas ..................... zijn boterham?
in
achter
op
bij
tegen
aan
Slide 30 - Sleepvraag
begrijp je de voorzetsels?
😒🙁😐🙂😃
