Woord- en zinsleer

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsHoger onderwijs

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Doelen

Slide 2 - Tekstslide

Wat wil je bereiken met woord- en zinsleer? 
  • in deze les 
  • voor jouw eigen lessen op stage / later 

https://padlet.com/jessicadevis1/
wpiih81n47jaleiy

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeldvraag examen
Er zit een steentje in mijn schoen, maar ik ben er al aan gewend.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe werkt het systeem van andere talen?

Slide 5 - Tekstslide

Er zit een steentje in mijn schoen, maar ik ben er al aan gewend.

Slide 6 - Tekstslide

Er zijn veel woordsoorten. Hoe houden jullie het overzichtelijk?



Doel:
  • vlot studeren
  • vlot oefeningen maken
  • vlot uitleggen aan leerlingen 

Slide 7 - Tekstslide

"Benoem elk woord zo gedetailleerd mogelijk."

3 woordsoorten met subcategorieën:
  • de lidwoorden
  • de werkwoorden
  • de voornaamwoorden
           

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Oefening
1. Maak een schema van de subcategorieën van het voornaamwoord

2. Zoek wat voor jou het beste werkt: 
  • Welk soort schema: een mindmap, een lijst, ...? 
  • Begin je met een voorbeeld of met de theoretische naam? 
  • Wil je extra info toevoegen? Welke? 

3. Klaar? Vergelijk jouw schema met dat van een medestudent.






Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Je kan dezelfde werkwijze gebruiken bij zinsleer.

Doel:
  • vlot studeren
  • vlot oefeningen maken
  • vlot kunnen uitleggen aan leerlingen 

Slide 13 - Tekstslide

Er zit een steentje in mijn schoen, maar ik ben er al aan gewend.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Nevenschikkend & onderschikkend

  • schikken = op zijn plaats zetten
  • neven = naast

Slide 16 - Tekstslide

nevenschikkend
onderschikkend

Slide 17 - Tekstslide

Ik ben er,
want ik spreek dezelfde taal.





= samengestelde zin: nevenschikking
Ik ben er
omdat ik dezelfde taal spreek.





= samengestelde zin: onderschikking
Welke verschillen observeer je tussen deze 2 zinnen?

Slide 18 - Tekstslide

Ik ben er,
want ik spreek dezelfde taal.

  • Ik ben er.
  • Ik spreek dezelfde taal.


= samengestelde zin: nevenschikking



Ik ben er
omdat ik dezelfde taal spreek.

  • Ik ben er. 
  • Ik dezelfde taal spreek.


= samengestelde zin: onderschikking

Slide 19 - Tekstslide

Ik ben er, want ik spreek dezelfde taal.
NEVENSCHIKKING
Ik ben er omdat ik dezelfde taal spreek.
ONDERSCHIKKING
Zin 2 apart te gebruiken?
ja
nee
Plaats werkwoord(en) 
zin 2?
De pv staat na het onderwerp.
De pv (en de andere ww.) staan achteraan.
Type voegwoord?
en, maar, want, of 
(= meest frequent)
omdat, dat, die, terwijl, zodat, ... (= grote groep)

Slide 20 - Tekstslide

Er zit een steentje in mijn schoen, maar ik ben er al aan gewend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin: nevenschikkend
C
Samengestelde zin: onderschikkend

Slide 21 - Quizvraag

Daardoor voel ik dat ik besta.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin: nevenschikkend
C
Samengestelde zin: onderschikkend

Slide 22 - Quizvraag

Ik woon al heel mijn leven in een droomkasteel, gewoon omdat ik de kamer met je deel, en 't zijn er veel.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin: nevenschikkend
C
Samengestelde zin: onderschikkend

Slide 23 - Quizvraag

Er zit een steentje in mijn schoen, maar ik ben er al aan gewend.

Slide 24 - Tekstslide

Er zit een mug op de muur.
  • Werkwoordelijk gezegde / naamwoordelijk gezegde?
  • Duid het werkwoordelijk gezegde aan & vergelijk met je buur.
  • Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
      Pv? Aanvulling?
Schrijf deze zin over:

Slide 25 - Tekstslide

Er zit een mug op de muur.

Slide 26 - Tekstslide

Dat is weer typisch.
  • Werkwoordelijk gezegde / naamwoordelijk gezegde?
  • Duid het naamwoordelijk gezegde aan. 
  • Wat is het werkwoordelijke deel? 
  • Wat is het naamwoordelijke deel?
Schrijf deze zin over:

Slide 27 - Tekstslide

Dat is weer typisch.

Slide 28 - Tekstslide

Ik moet morgen vroeg opstaan.
  • Werkwoordelijk / naamwoordelijk gezegde?
  • Duid het werkwoordelijk gezegde aan.
  • Wat is het werkwoordelijk gezegde?
      Pv? Aanvulling?
Schrijf deze zin over:

Slide 29 - Tekstslide

Ik moet morgen vroeg opstaan.
Deze zin heeft 2 werkwoorden. Welke subcategorieën van de werkwoorden zie je?

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Dus...


  • Werkwoordelijk / naamwoordelijk gezegde?
  • Werkwoordelijk gezegde: pv? Aanvulling?
  • Naamwoordelijk gezegde: werkwoordelijk / naamwoordelijk deel?
Er zit een steentje in mijn schoen, maar ik ben er al aan gewend.

Slide 32 - Tekstslide

Er zit een steentje in mijn schoen, maar ik ben er al aan gewend.

Slide 33 - Tekstslide

Enkele contrasten

Slide 34 - Tekstslide

voorzetselvoorwerp
bijwoordelijke bepaling
Niemand ziet het, maar ik voel het in mijn ziel.
Ik ben gewend aan het steentje. 
Hoeveel het pijn doet, hangt af van je kijk op de dingen.

Slide 35 - Sleepvraag

Daardoor voel ik dat ik besta.
A
Onderwerpzin
B
Lijdendvoorwerpzin
C
Meewerkend-voorwerpzin

Slide 36 - Quizvraag

Ik woon al heel mijn leven in een droomkasteel, omdat ik de kamer met je deel.
A
lijdendvoorwerpzin
B
bijvoeglijke bijzin
C
bijwoordelijke bijzin

Slide 37 - Quizvraag

Lijdendvoorwerpzin
Bijvoeglijke bijzin
Ik voel het steentje dat in mijn schoen zit. 
Ik voel dat er een steentje in mijn schoen zit.

Slide 38 - Sleepvraag

Gaat het nog?
Laatste oefening

Slide 39 - Tekstslide

... geef ...
Ik geef morgen een boeketje rozen aan mijn oma voor Moederdag omdat ze de allerliefste is. 





Oefening
Benoem de zinsdelen van deze zin.
Bron: Five-Minute Activities (Ur, P. & Wright, A.)

Slide 40 - Tekstslide

Doel(en) bereikt?

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Welke vragen heb je nog?

Slide 43 - Woordweb