bs 3.8 Bloedgroepen en bloedtransfusie

even herhalen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

even herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Antigenen
Alle cellen hebben antigenen aan de buitenkant:
  • De antigenen aan de buitenkant van je eigen cellen zijn lichaamseigen
  • Ziekteverwekkers hebben andere antigenen dan jouw eigen cellen, die zijn lichaamsvreemd

Slide 2 - Tekstslide

witte bloedcellen
lymfocyten maken antistoffen 

Slide 3 - Tekstslide

Antistoffen passen op de antigenen van de indringer en sluiten deze in, waardoor deze onschadelijk wordt gemaakt.

Slide 4 - Tekstslide

 bs 3.8 bloedgroepen
Je kunt beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

een bepaald antigeen is vreemd voor een persoon, als die het zelf niet heeft!

Slide 9 - Tekstslide

Anti -B
=
Antistof B
Antistoffen tegen Antigeen B

Slide 10 - Tekstslide

Iemand met bloedgroep A,
 
heeft antigeen A
 
en maakt automatisch antistoffen aan tegen antigeen B

Slide 11 - Tekstslide



Iemand met bloedgroep AB maakt geen antistoffen aan, want niks is vreemd voor deze persoon

Slide 12 - Tekstslide


Iemand met bloedgroep O, 
moet niks hebben van antigeen A en antigeen B 
en maakt voor beide antistoffen aan


Slide 13 - Tekstslide

Wat gebeurt er als je bloed van verschillende bloedgroepen mengt?

Slide 14 - Tekstslide

Iemand vreemde antistoffen toedienen is niet ideaal, er treedt een beetje klontering op, maar dat ruimt het lichaam zelf weer op.

Iemand vreemde antigenen toedienen, leidt tot een kettingreactie waardoor al je bloed gaat klonteren, dit is meestal dodelijk.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

-
+
+
+
+
+
+
+
+
+
-
-

Slide 17 - Tekstslide

  • Bloedgroep AB = universele acceptor
  • Bloedgroep O = universele donor

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

opdrachten
Maak de opdrachten van bs 3.8

Slide 20 - Tekstslide

een kind heeft bloedgroep O
Wat weet je zeker over de bloedgroep van de vader?
A
vader heeft ook bloedgroep O
B
vader heeft bloedgroep A
C
vader heeft bloedgroep B
D
vader heeft géén bloedgroep AB

Slide 21 - Quizvraag

moeder heeft bloedgroep A
vader heeft bloedgroep B
wat zijn mogelijke bloedgroepen van hun kinderen?
A
alleen A of B
B
A, B of AB
C
Alleen bloedgroep AB
D
alle bloedgroepen zijn mogelijk

Slide 22 - Quizvraag

een kind heeft bloedgroep AB
vader heeft bloedgroep B
want kan de bloedgroep van moeder zijn?
A
alleen bloedgroep A
B
Alleen bloedgroep AB
C
Bloedgroep A of bloedgroep AB
D
alle bloedgroepen zijn mogelijk

Slide 23 - Quizvraag

vader en moeder hebben allebei bloedgroep O
Welke bloedgroepen kunnen hun kinderen krijgen?
A
alleen bloedgroep O
B
bloedgroep A en B
C
bloedgroep A,B en O
D
Alle bloedgroepen

Slide 24 - Quizvraag

negatief of positief?
de resusfactor is ook een antigeen dat aan de oppervlakte van je rode bloedcellen kan zetten net als A / B.
Ben je resuspositief dan heb je dat antigeen.
84% = resuspositief

Slide 25 - Tekstslide

resusfactor
 resusnegatief = recessief  ( dd )
resuspositief = dominant ( DD of Dd )
d
d
D
D
D
d
D
D
d
d
D
d
D
d
D
d

Slide 26 - Tekstslide

resusfactor
 resusnegatief = recessief  ( dd )
resuspositief = dominant ( DD of Dd )
d
d
D
Dd
Dd
D
Dd
Dd
D
d
D
DD
Dd
D
DD
Dd
d
d
D
Dd
Dd
d
dd
dd
D
d
D
DD
Dd
d
Dd
dd

Slide 27 - Tekstslide

Kan een resusnegatief persoon bloed geven aan een resuspositief persoon, (als de bloedgroep verder hetzelfde is)?
A
ja, want er worden alleen antistoffen gegeven
B
ja, want er worden alleen antigenen gegeven
C
Nee, want er worden antistoffen gegeven
D
nee, want er worden antigenen gegeven

Slide 28 - Quizvraag

Er is één bloedgroep die jij zeker ook krijgt, wanneer je beide ouders die ook hebben. Welke is dat?
A
AB +
B
AB-
C
O+
D
O-

Slide 29 - Quizvraag