der- en ein Gruppe +vz +3/+4 +3/4

Y3

der- en ein- Gruppe
voorzetsels +3/+4 en +3 of+4



1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Y3

der- en ein- Gruppe
voorzetsels +3/+4 en +3 of+4



Slide 1 - Tekstslide

der- Gruppe
ein- Gruppe
der, die
das
dies-
jed-
welch-
alle
ein-
kein-
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-
ihr-
Ihr-

Slide 2 - Sleepvraag

voor
om
door
tegen
zonder

    für
   
    um

  durch

  gegen

  ohne

Slide 3 - Sleepvraag

Noem de 5 voorzetsels waarna je de 4e naamval krijgt

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wir spielen Fußball gegen (alle)..... Mädchen.
A
jede
B
alle
C
jeden
D
allen

Slide 8 - Quizvraag

Durch (welche) ....... Lehrer (ev) ist er heraus geschickt?
A
welche
B
welcher
C
welchen
D
welchem

Slide 9 - Quizvraag

Das Theater ist um (de) ...... Ecke.
A
der
B
die
C
diese
D
das

Slide 10 - Quizvraag

Ohne (haar) ........ Tasche geht sie nicht aus.
A
seine
B
sie
C
ihr
D
ihre

Slide 11 - Quizvraag

(Ieder) ...... Spiel hat andere Regeln.
A
jede
B
jeden
C
jeder
D
jedes

Slide 12 - Quizvraag

Vul in:
(Door deze).......... Regen (m) bin ich nass geworden.

Slide 13 - Open vraag

Vul in:
Ich fahre nicht gern (zonder mijn)...... Freunde (mv) weg.

Slide 14 - Open vraag

Noem de 10 voorzetsels waarna je de 3e naamval krijgt

Slide 15 - Open vraag

Meine Schwester ist bei d... Zahnarzt.
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 16 - Quizvraag

Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die

Slide 17 - Quizvraag

In ... Zeitung habe ich einen Artikel gelesen
A
dem
B
das
C
die
D
der

Slide 18 - Quizvraag

Welke voorzetsels hebben een 3e of een 4e naamval?
A
an, auf, hinter, neben, in, unter, über, vor, zwischen
B
durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang
C
mit, nach , bei, seit, von, zu, aus
D
anhand, außerhalb, einschließlich, innerhalb, statt, während, wegen, trotz

Slide 19 - Quizvraag

(Dativ of Akkusativ) Ergens zijn, geen beweging: je krijgt na deze voorzetsels de ...
A
Dativ
B
Akkusativ

Slide 20 - Quizvraag

Wo liegt das Programmheft? In d .... Schrank
A
...hoort niet bij de grammatica.
B
...7 voorzetsel krijgen de 3e en 'auf' und 'über' de 4e.
C
...als je er komt en er bent niet kunt toepassen.
D
...dat 7 van twee keer komt de 3e naamval.

Slide 21 - Quizvraag

Wo liegt das Programmheft?
In d.... Schrank (m)

Slide 22 - Open vraag

Er wirft das Buch in d... Ecke (v)

Slide 23 - Open vraag

Er stellt sein Fahrrad neben
d ..... Haus (o).

Slide 24 - Open vraag

Er steht neben sein ... Vater (m).

Slide 25 - Open vraag

Sie wohnt über d ... Geschäft (o).

Slide 26 - Open vraag

Im Sommer sitzen wir gerne in
d ..... Garten (m).

Slide 27 - Open vraag

Er setzte sich neben sein .... Bruder (m).

Slide 28 - Open vraag

Morgen fahren wir an d ..... Strand (m).

Slide 29 - Open vraag

Ich hänge das Poster über d ... Tür (v).

Slide 30 - Open vraag

Bei diesem Wind soll man nicht auf
d .... Dach (o) gehen.

Slide 31 - Open vraag

Sie steht auf d .... Podium (o).

Slide 32 - Open vraag

Das Postamt liegt neben
d .... Kirche (v).

Slide 33 - Open vraag

Das kleine Kind hängt sehr an
sein.... Mutter (v).

Slide 34 - Open vraag

Auf dies.... Weise (v) geht das nicht.

Slide 35 - Open vraag