Oefenen Staatsinrichting van Nederland (Quiz)

Staatsinrichting 
van Nederland
Oefenen voor SE

H1.

1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Staatsinrichting 
van Nederland
Oefenen voor SE

H1.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Hoeveel leden heeft de Eerste Kamer?
A
45
B
55
C
65
D
75

Slide 3 - Quizvraag

Het parlement en de regering zijn samen de .....1.......macht
De regering is de .......2.....macht
De rechters en officier van justitie zijn de.....3.....macht.

Slide 4 - Open vraag

De Tweede Kamer en de Eerste kamer samen heten het .....1.......
De ministers en de staatssecretarissen samen heten het.......2.....
De koning en de ministers heten het.....3......

Slide 5 - Open vraag

Welk antwoord over Eerste- en Tweede Kamer is juist?
A
De Tweede Kamer wordt rechtstreeks gekozen en de Eerste kamer ook
B
De Tweede Kamer wordt indirect gekozen en de Eerste kamer ook
C
De Tweede Kamer wordt rechtstreeks gekozen en de Eerste kamer indirect.
D
De Tweede Kamer wordt indirect gekozen en de Eerste kamer rechtstreeks.

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150

Slide 7 - Quizvraag

Lees blz 17 en 18
Teksten 
- Liberalen
- 1848
- Onschendbaar

Slide 8 - Tekstslide

In het revolutiejaar ondertekende Koning Willem II een nieuwe grondwet
- In welk jaar was dit?
- Noem twee politieke gevolgen die deze nieuwe grondwet had voor de positie van de koning. Gebruik hierbij twee dikgedrukte begrippen uit je boek.

Slide 9 - Open vraag

Nederland kreeg in 1848 een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over deze grondwet. Welke twee uitspraken zijn juist?
A
Met de nieuwe grondwet werd de schoolstrijd opgelost.
B
Nederland werd een constitutionele monarchie.
C
Het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging werd in de grondwet vastgelegd.
D
De nieuwe grondwet was het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid.

Slide 10 - Quizvraag

De koning zegt op tv iets over het vluchtelingenbeleid van de regering. De minister van Binnenlandse Zaken krijgt hierdoor problemen. Waarom?
A
De koning iis niet altijd aanwezig in de Tweede Kamer dus de minister beantwoordt de vragen
B
De koning is onschendbaar, hij mag daarom zeggen wat hij wil.
C
De minister is de woordvoerder van de koning
D
De koning is onschendbaar en de minister verantwoordelijk

Slide 11 - Quizvraag

Ministeriële verantwoordelijkheid betekent ook dat
A
De minister is verantwoordelijk voor zichzelf
B
De minister moet verantwoording afleggen aan de koning
C
De minister moet verantwoording afleggen aan het parlement
D
De minister moet verantwoording afleggen aan de minister-president

Slide 12 - Quizvraag

Bij welke politieke stroming hoort deze persoon?
A
Liberalen
B
Rooms-Katholieken
C
Protestanten
D
Socialisten/Sociaal-Democraten

Slide 13 - Quizvraag

Liberalen vinden ... het aller belangrijkste
A
vrijheid
B
gelijkheid
C
geld
D
geloof

Slide 14 - Quizvraag

Lees blz 18 en 19
Tekst
- Censuskiesrecht
- Het parlement is de baas
- Grondrechten

Slide 15 - Tekstslide

Waarom zaten er lang geen socialisten in de Nederlandse regering?
A
De socialisten waren net opgericht en moesten nog bekend worden.
B
Mensen dachten dat de socialisten gevaarlijk waren
C
De koning wilde niet dat er socialisten macht zouden krijgen.
D
Er was censuskiesrecht, daardoor mochten alleen de 'rijken' stemmen.

Slide 16 - Quizvraag

Wie is dit?
A
Aletta Jacobs
B
Koningin Wilhelmina
C
Wilhelmina Drucker
D
Emmeline Pankhurst

Slide 17 - Quizvraag

Censuskiesrecht betekent dat...
A
Je mag stemmen als je genoeg belasting betaalt
B
Iedereen mag stemmen
C
Je kiest wie er koning wordt
D
Als je van adel bent mag je stemmen

Slide 18 - Quizvraag

Aletta Jacobs was huisarts en betaalde genoeg belasting om het censuskiesrecht te behalen. Waarom mocht zij toch niet stemmen?

Slide 19 - Open vraag

Nieuw in de Grondwet van 1848 was:
A
klassieke grondrechten
B
Algemeen kiesrecht
C
De regering is de hoogste macht
D
sociale grondrechten

Slide 20 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met Klassieke Grondrechten?
A
Rechten die al vanaf de tijd van de Romeinen in de wet staan
B
Vrijheidsrechten die in de grondwet sinds 1848 zijn vastgelegd
C
Alle rechten die in de grondwet van 1848 stonden
D
Het recht op huisvesting , onderwijs en medische zorg

Slide 21 - Quizvraag

Vrijheid van meningsuiting is een klassiek grondrecht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Het recht op onderwijs is een grondrecht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Een minister wordt door een kamerlid gedwongen tot een debat. Van welk recht maakt het kamerlid dan gebruik?
A
Recht van interpellatie
B
Recht van amendement
C
Recht van initiatief
D
Recht van budget

Slide 24 - Quizvraag

Een kamerlid komt met een wetsvoorstel. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?
A
Recht van interpellatie
B
Recht van amendement
C
Recht van initiatief
D
Recht van budget

Slide 25 - Quizvraag

In 1960 was er een groot tekort aan woningen. Daarom vond de Tweede Kamer dat er extra woningen moesten worden gebouwd. Het kabinet weigerde dit, omdat er niet genoeg bouwvakkers waren. Daarop moest het kabinet aftreden.
Welke uitspraak bij de tekst is juist?

Bij een ruzie tussen het kabinet en de Tweede Kamer:
A
bepaalt de koning(in) wie gelijk heeft.
B
is de Tweede Kamer de baas.
C
worden de leden van de Tweede Kamer ontslagen.

Slide 26 - Quizvraag

Lees blz 22
- Willem III en de grondwet
- Ruzie om Luxemburg

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

De Tweede Kamer was er ontevreden over het handelen van de minister van buitenlandse zaken en Koning Willem III tijdens de Luxemburgs Kwestie.
- Noem 1 oorzaak van deze onvrede die te maken heeft buitenlandse politiek
- Noem 1 oorzaak van deze onvrede dit te maken heeft met de binnenlandse politiek.

Slide 29 - Open vraag

Lees Blz 23, 24 en 25
- Rekbaar als rubber
- Kleine Luyden
- De schoolstrijd
-Katholieken

Slide 30 - Tekstslide

Wie is dit?
A
Abraham Kuyper
B
Pieter Jelles Troelstra
C
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
D
Herman Schaepman

Slide 31 - Quizvraag

Bij welke zuil hoort hetgeen je in deze foto ziet?
A
Socialisten
B
Protestanten
C
Rooms-Katholieken
D
Liberalen

Slide 32 - Quizvraag

Bij welke partij hoort deze persoon?
A
Vrijheidsbond
B
Anti-Revolutionaire Partij (ARP)
C
Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP)
D
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP)

Slide 33 - Quizvraag

Waarover ging de Schoolstrijd?
A
ruzie tussen openbare scholen en bijzondere scholen
B
openbare scholen willen geld van de overheid
C
bijzondere scholen willen dezelfde schoolboeken als openbare scholen
D
katholieke en protestantse scholen willen, net zoals openbare scholen, geld van de overheid

Slide 34 - Quizvraag

Wanneer werd de Schoolstrijd opgelost?
A
1917
B
1925
C
1914
D
1919

Slide 35 - Quizvraag

Socialisten vinden ... het allerbelangrijkste:
A
gelijkheid
B
vrijheid
C
veiligheid
D
vrije tijd

Slide 36 - Quizvraag

Welke politieke leider kwam op voor de 'gewone mens' of 'kleine luyden'?
A
Schaepman
B
Thorbecke
C
Troelstra
D
Kuyper

Slide 37 - Quizvraag

Lees blz 28 en 29
- Industrialisatie
- sociale kwestie
- socialisme en vakbonden
- sociaaldemocraten

Slide 38 - Tekstslide

Wat bedoelen we met de 'Sociale Kwestie'

Slide 39 - Open vraag

Welke partij wilde algemeen kiesrecht voor mannen?
A
ARP
B
SDB
C
SDAP
D
liberale Unie

Slide 40 - Quizvraag

8 uur werken
8 uur slapen
8 uur vrije tijd

Welke partij wil dit bereiken voor de arbeiders?
A
SDAP
B
Vrijheidsbond
C
RKSP
D
ARP

Slide 41 - Quizvraag

Wat hoort bij socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid

Slide 42 - Quizvraag

Wat wil een sociaaldemocraat (1) en wat wil een communist (2)?
A
1. Zowel bijzonder als openbaar onderwijs. 2. Alleen maar openbaar onderwijs.
B
1. Democratie zonder koning 2. Alleen een democratie
C
1. Zoveel mogelijk gelijkheid, maar wel via verkiezingen. 2. De macht grijpen met revolutie, alles eigendom van de staat.
D
1. Ook vrouwenkiesrecht 2. Alleen censuskiesrecht

Slide 43 - Quizvraag

Eind 19e eeuw begon de Nederlandse samenleving steeds meer verzuild te raken. Noem de 4 groepen tijdens de Verzuiling

Slide 44 - Open vraag

Lees Blz 30-31
-vrouwen ondergeschikt
- vrouwenkiesrecht
- werkende vrouwen

Slide 45 - Tekstslide

Doel van de Eerste Feministische Golf was:
A
vrouwen mogen werken
B
vrouwen mogen trouwen met elkaar
C
kiesrecht voor vrouwen
D
vrouwen mogen geboortebeperking gebruiken

Slide 46 - Quizvraag

Drie grote veranderingen door de Pacificatie van 1917:
A
1. kiesrecht mannen en vrouwen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw kiesstelsel
B
1. kiesrecht mannen, 2. nieuwe koning, en 3. nieuw kiesstelsel
C
1. kiesrecht mannen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw kiesstelsel
D
1. kiesrecht mannen en vrouwen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw parlement

Slide 47 - Quizvraag

Wanneer kregen vrouwen actief kiesrecht?
A
1917
B
1919
C
1950
D
nooit

Slide 48 - Quizvraag