Herhaling Lezen H1-H3 Woordenschat H1-H3 (HAVO 2 - NN5)

Herhaling L 1-3 + WS 1-3
Nieuw Nederlands 5e editie
HAVO 2
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling L 1-3 + WS 1-3
Nieuw Nederlands 5e editie
HAVO 2

Slide 1 - Tekstslide

Programma

1. Herhaling theorie Lezen H1-H3

2. Herhaling theorie Woordenschat H1-H3

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling Theorie Lezen H1-H3
Tekstopbouw en hoofdgedachte
Hoofd- en bijzaken en samenvatten
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Lezen H1
Tekstopbouw en hoofdgedachte

Slide 4 - Tekstslide

Uit welke drie delen bestaat een tekst meestal?

Slide 5 - Woordweb

Inleiding
- Je maakt kennis met het onderwerp

- Vaak gebeurt dat door
                                - een voorbeeld
                                - een (grappig) verhaaltje (= anekdote)

- Soms lees je wat de aanleiding was voor het schrijven

Slide 6 - Tekstslide

Middenstuk
- Hier staat de meeste informatie van een tekst

- Dit deel behandelt aspecten van het onderwerp:
                                                                                                deelonderwerpen

- Soms helpen tussenkopjes om het deelonderwerp te vinden

Slide 7 - Tekstslide

Slot
- Laatste deel van de tekst

- Herhaalt de belangrijkste informatie uit de tekst

- Soms wordt er naar de toekomst gekeken
- Soms wordt er een advies gegeven

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Welke stelling is onjuist?
A
Geeft antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
B
Het is de kortste samenvatting van een tekst
C
Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of het slot
D
Je vindt de hoofdgedachte door oriënterend lezen

Slide 9 - Quizvraag

Lezen H2
Hoofd- en bijzaken
Kernzinnen

Slide 10 - Tekstslide

Omschrijf in eigen woorden wat hoofdzaken en bijzaken zijn.

Slide 11 - Open vraag

Theorie hoofd- en bijzaken

De belangrijkste informatie in een tekst 
noemen we hoofdzaken.

Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

Slide 12 - Tekstslide

Theorie hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken staan in kernzinnen:
- meestal de eerste of laatste zin van een alinea
- soms de tweede zin van een alinea

Bijzaken: nadere uitleg of voorbeeld.
- bijzaken herken je soms aan signaalwoorden: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, onder andere

Slide 13 - Tekstslide

Lezen H3
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Een tekstverband geeft de samenhang aan tussen:
A
woorden
B
zinnen
C
alinea's
D
Alle drie (A, B, C)

Slide 15 - Quizvraag

Theorie tekstverbanden
Tekstverband: samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's

- Chronologisch verband + signaalwoorden: eerst, dadelijk etc.

- Opsommend verband    + signaalwoorden: ook, verder etc.

- Tegenstellend verband + signaalwoorden: echter, toch etc.

Slide 16 - Tekstslide

CHRONOLOGISCH VERBAND

Slide 17 - Tekstslide

OPSOMMEND VERBAND

Slide 18 - Tekstslide

TEGENSTELLEND VERBAND

Slide 19 - Tekstslide

Signaalwoorden
Bij elk tekstverband horen signaalwoorden!

Leer deze signaalwoorden uit je hoofd.
Dan herken je ze sneller in een tekst.

Slide 20 - Tekstslide

Noem het verband en het signaalwoord:
Veel jongeren willen wat bijverdienen, maar er is nauwelijks werk voor ze.

Slide 21 - Open vraag

Noem het verband en het signaalwoord:
Vandaag hebben we veel vakken, zoals Nederlands en Engels.

Slide 22 - Open vraag

Leerpunten Lezen
Schrijf in je schrift op waar je extra aandacht aan gaat geven bij het leren voor de toets:

H1. Tekstopbouw en hoofdgedachte
H2. Hoofd- en bijzaken
H3. Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 23 - Tekstslide

Herhaling Theorie Woordenschat H1-H3

Woordraadstrategieën
Vaste vergelijkingen
Figuurlijk taalgebruik

Slide 24 - Tekstslide

Woordenschat H1
Woordraadstrategieën

Slide 25 - Tekstslide

Welke strategieën heb je in havo 1 geleerd?
(Er zijn er zes!)

Slide 26 - Woordweb

Woordraadstrategieën
1. Synoniem
2. Omschrijving
3. Voorbeeld
4. Tegenstelling
5. Bekend woorddeel

6. Woordenboek (heb je tijdens de toets helemaal niets aan...)

Slide 27 - Tekstslide

Woordenschat H2
Vaste vergelijkingen

Slide 28 - Tekstslide

Maak de volgende vergelijkingen af.
Noah voelt zich zo fris als een ...
Lars is zo sterk als een ...
Nick voelt zich in het zwembad als een ... in het water.
Alex is zo trots als een ....
Romy danst zo licht als een ...
Jason is zo snel als de ...
hoentje
os
water
pauw
veertje
wind

Slide 29 - Sleepvraag

Theorie vaste vergelijkingen
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken.

Een vergelijking is altijd figuurlijk bedoeld.

Vaste vergelijkingen hebben meestal de vorm zo ... als ...

Slide 30 - Tekstslide

Woordenschat H3
Figuurlijk taalgebruik

Slide 31 - Tekstslide

Geef het figuurlijk taalgebruik in deze zin aan:
Meneer Terpstra vertelt bijna nooit een sterk verhaal aan de leerlingen.

Slide 32 - Open vraag

Theorie figuurlijk taalgebruik
Bij figuurlijk taalgebruik wordt iets anders bedoeld dan wat er staat.
VB: Albert maakt vaak van een mug een olifant.

Een uitdrukking is altijd figuurlijk gebruikt:
VB: Miriam is het zonnetje in huis.

Slide 33 - Tekstslide

Leerpunten Woordenschat
Schrijf in je schrift op waar je extra aandacht aan gaat geven bij het leren voor de toets:

H1. Woordraadstrategieën
H2. Vaste vergelijkingen
H3. Figuurlijk taalgebruik

Slide 34 - Tekstslide

Leertijd
Rest van de les:
kijk naar je leerpunten en...
 leer voor de toets van morgen!

Slide 35 - Tekstslide