6V start H20 eiwitten oktober 2021

Startopdracht: epigenetica
Lees de info, maak daarna de opdrachten (NIET op de uitgedeelde papieren schrijven!!)

Klaar? Bestudeer blz 114
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Startopdracht: epigenetica
Lees de info, maak daarna de opdrachten (NIET op de uitgedeelde papieren schrijven!!)

Klaar? Bestudeer blz 114

Slide 1 - Tekstslide

nakijken: opdracht epigenetica nakijken

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je van eiwitten?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Zet de organellen in de juiste volgorde van eiwitsynthese
A
Ribosoom - Celkern - Golgi - ER
B
ER - Golgi - Vacuole - Celkern
C
Celkern- Golgi - ER - Ribosoom
D
Celkern - Ribosoom - ER - Golgi

Slide 8 - Quizvraag

Wat is NIET WAAR over eiwitten?
A
Alle enzymen zijn eiwitten
B
Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren
C
Qua naamgeving eindigen alle eiwitten op - ase
D
Proteïne is een ander woord voor eiwit

Slide 9 - Quizvraag

Biologen onderscheiden twee typen mutatie: somatische en erfelijke mutatie. Somatische mutatie komt alleen voor in lichaamscellen. De mutantgenen die daarbij ontstaan, kunnen dus verder voorkomen in alle cellen die door deling uit die lichaamscellen zijn ontstaan. Erfelijke mutatie vindt plaats in gameten of in cellen waaruit gameten ontstaan. De mutantgenen die daar het gevolg van zijn, kunnen van generatie op generatie worden doorgegeven.
Een leerling leest de volgende bewering: "Mutatie is vaak het gevolg van fouten tijdens de verdubbeling van het DNA en soms het gevolg van fouten tijdens de kerndeling."
Geldt deze bewering uitsluitend voor erfelijke mutatie, uitsluitend voor somatische mutatie of voor beide typen mutatie?
A
Deze bewering geldt uitsluitend voor erfelijke mutatie.
B
Deze bewering geldt uitsluitend voor somatische mutatie.
C
Deze bewering geldt zowel voor erfelijke als voor somatische mutatie.
D
Deze bewering geldt niet voor erfelijke en niet voor somatische mutatie.

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Het 'gebakken eitje'-effect

Slide 25 - Tekstslide

Denaturatie van eiwitten
- Verbreken van de ruimtelijke structuur
- Biologische activiteit gaat verloren
- Veroorzaakt door bijv. temperatuur, pH, zoutconcentratie
- is een onomkeerbaar proces (gebakken ei)
ZIE BRON 5 BLZ. 118

Slide 26 - Tekstslide

Een kind van twee gezonde ouders heeft een erfelijke aandoening. Het allel voor deze erfelijke aandoening moet dus aanwezig zijn bij de ouders. De ziekte is niet X-chromosomaal.
Erft deze erfelijke ziekte dominant of recessief over of is dit niet te bepalen?
A
recessief
B
dominant
C
niet te bepalen
D
codominant

Slide 27 - Quizvraag

Een bepaald type doofheid bij mensen is erfelijk.
In de bron is een familiestamboom weergegeven.

Hoe erft dit type doofheid over?
A
Dominant, X-chromosomaal
B
Dominant, Autosomaal
C
Recessief, X-chromosomaal
D
Recessief, Autosomaal

Slide 28 - Quizvraag

Maak opdracht 2 en 6 van blz. 119

Slide 29 - Tekstslide

Weer even een stapje terug:
Maak de opdracht 'Aan en uitzetten van genen'
(is ook op de elo te vinden, voor de thuiswerkers)

- je mag samenwerken
- je mag fluisteren
- je mag je boek gebruiken om op te zoeken, maar liever je binas
KLAAR? Begin met 20.2!

Slide 30 - Tekstslide

VERVOLG

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link

Aan de slag
Huiswerk was: van 20.1 en 20.2 
Zoek iemand uit de klas die in dezelfde maand jarig is als jij
Bespreek onderling het gemaakte huiswerk
Leg opgaven aan elkaar uit!

Controleer zo nodig m.b.v.  antwoordboekje

Slide 33 - Tekstslide

Welke organellen zijn betrokken bij de eiwitsynthese?
A
Onderdeel B
B
Onderdeel E
C
Onderdeel F
D
Onderdeel E en F

Slide 34 - Quizvraag

Pieter wil graag peultjes in zijn moestuin laten groeien. Zijn buren hebben al mooie peultjesplanten in de tuin. Hij neemt een peultje van de plant van zijn buren, haalt daar een zaad uit en stopt die in zijn eigen tuin in de grond. Na een tijdje groeit hier een peultjesplant uit.
Door welke manier van voortplanting is de peultjesplant van Pieter ontstaan? En heeft zijn peultjesplant dezelfde erfelijke eigenschappen als die van zijn buren?
A
Geslachtelijke voortplanting; andere erfelijke eigenschappen.
B
Ongeslachtelijke voortplanting; andere erfelijke eigenschappen.
C
Geslachtelijke voortplanting; dezelfde erfelijke eigenschappen.
D
Ongeslachtelijke voortplanting; dezelfde erfelijke eigenschappen.

Slide 35 - Quizvraag

Bij de mens is de vorm van de oorlelletjes erfelijk bepaald. Er is een allel voor vastzittende en een allel voor loshangende oorlelletjes.
Een man heeft loshangende oorlelletjes en is voor deze eigenschap heterozygoot. Drie cellen van de man zijn:
1. een cel in een oorlelletje
2. een cel in de wand van een gehoorgang
3. een spermacel
In welke van deze cellen is zeker in de celkern het allel voor vastzittende oorlelletjes aanwezig, als mutaties worden uitgesloten?
A
in 1
B
in 1 en 2
C
in 1,2,3
D
in geen

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de toetsstof voor het komende SE in november?
A
Dat zoeken we op!
B
Hoofdstuk 19 en 20
C
Hoofdstuk 2, 3, 8, 16, 17, 18, 21
D
Hoofdstuk 4, 6, 7, 19, 20

Slide 37 - Quizvraag