Extra uitleg Thema 6 Waarneming en gedrag.

Thema 6
Waarneming en gedrag 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Thema 6
Waarneming en gedrag 

Slide 1 - Tekstslide

Wat kunnen jullie deze les doen? 
- Aantekeningen maken 
- Vragen stellen 
- De vragen beantwoorden 
- Houd je boek bij de hand. 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
BS 1 & 2
  • Aan het einde van de les kunnen de studenten de werking van zintuigen beschrijven en de relatie van het zintuigenstelsel met het zenuwstelsel beschrijven. 

  • Aan het einde van de les kunnen de studenten delen van het oog herkennen en hun functie toelichten.
BS 3 
  • De student kan toelichten wat gedrag is en hoe gedrag is ingedeeld. 
  • De student weet wat ethologie inhoudt, hoe je gedrag kunt bestuderen en de invloed van gedragsonderzoek op de maatschappij toelichten. 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
BS 4
  • De student kan de dynamische relatie tussen een organisme en zijn omgeving benoemen.
  • De student kan het verschil benoemen tussen aangeleerd gedrag en aangeboren gedrag.
  • De student kan gedrag herkennen a.d.h.v. sleutelprikkels en supranormale prikkels.
BS 5
  • De student kan leerstijlen herkennen en beschrijven en de functies van de verschillende leerstijlen uitleggen. 
BS 6
  • De student kan de functie van verschillende vormen van sociaal gedrag uitleggen en het verband aangeven met overlevingskansen.

Slide 4 - Tekstslide

Basisstof 1
  • Chemische receptoren
  • Temperatuur receptoren 
  • Pijnreceptoren 
  • Lichtreceptoren 
  • Gehoorreceptoren 
  • Evenwichtsreceptoren 
  • Tast en druk receptoren 

Slide 5 - Tekstslide

Impulsfrequentie
  • Een prikkel voor het desbetreffende receptor heet een adequate prikken (licht -> adequate prikkel voor lichtreceptoren)

  • Hoe sterker de prikkel hoe hoger de impulsfrequentie  

Slide 6 - Tekstslide

Wat is gedrag?
A
Alles wat een mens of dier doet
B
lopen, iets pakken, lachen
C
spieren die werken
D
planten die water opnemen

Slide 7 - Quizvraag

Hoe sterker de prikkel hoe sterker de impuls.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Trillingen in de lucht is een adequate prikkel voor de tast en druk receptoren in de huid.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een adequate prikkel?
A
Een prikkel waarbij de overlevingskansen en fitness van een dier worden vergroot wanneer het gedrag goed is aangepast aan de omstandigheden. 
B
Een prikkel waar een zintuigcel het minst gevoeligst is. Voor deze prikkel is de drempelwaarde hoog. 
C
Een prikkel waarvoor een zintuigcel het gevoeligst is. Voor deze prikkel is de drempelwaarde het laagst. 
D
Een prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het ontstaan van bepaald gedrag. 

Slide 10 - Quizvraag

Basisstof 2: het oog 

Slide 11 - Tekstslide

Accommoderen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Pupilreflex 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Er komt veel licht op je oog. Je pupil wordt kleiner welke spieren zijn ontspannen en gespannen (2 antwoorden goed).
A
Kringspieren ontspannen
B
Lengtespieren (radiaal lopende spieren) gespannen.
C
Kringspieren gespannen
D
Lengtespieren (radiaal lopende spieren) ontspannen

Slide 16 - Quizvraag

Je bekijkt iets van dichtbij, welke onderdelen van de accommodatie reflex zijn gespannen?
A
Kringspier (straalvormig lichaam)
B
Lensbandjes
C
Geen van beide

Slide 17 - Quizvraag

Bij het kijken naar sterren kun je het beste net naast de ster kijken. Dan zie je de ster het best. Wat is hier de reden van?
A
Dan valt het licht precies op je gele vlek waar de staafjes zitten.
B
Dan valt het licht net naast je gele vlek op het netvlies waar de kegeltjes zitten.
C
Dan valt het licht precies op je gele vlek waar de kegeltjes zitten.
D
Dan valt het licht net naast je gele vlek op het netvlies waar de staafjes zitten.

Slide 18 - Quizvraag

Basisstof 3

Slide 19 - Tekstslide

Gedragssystemen 
Gedragselement: een afzonderlijke handeling van een dier. 

Gedragssysteem: handelingen met een gemeenschappelijk doel (voedingsgedrag, voortplantingsgedrag) 

Gedragsketen: het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling. 

Slide 20 - Tekstslide

Vrouwtjes nadert territorium -> mannetje voert zigzagdans uit.
Vrouwtje neemt baltshouding aan -> mannetje zwemt naar nest.
Vrouwtje volgt mannetje -> mannetje wijst nest aan.

Hoe noem je dit?
A
gedragselement
B
gedragssysteem
C
gedragsketen
D
Harry

Slide 21 - Quizvraag

Een wolf snuffelt op de grond op zoek naar voer.
Hoe noem je dit?
A
gedragselement
B
gedragssysteem
C
gedragsketen
D
balts

Slide 22 - Quizvraag

-> Wolf snuffelt op de grond
-> volgt geurspoor
-> vindt karkas
-> eet karkas
Hoe noem je dit
A
Gedragselement
B
Gedragssysteem
C
Gedragsketen

Slide 23 - Quizvraag

Basisstof 4
Vorming van gedrag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Sleutelprikkel: een prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het vormen van bepaald gedrag. 

Slide 26 - Tekstslide

Supranormale prikkel

Slide 27 - Tekstslide

Door een mutatie in de genen van een roodborstje kwam er een kuiken uit het ei zonder rode borst. Dit verhoogde de overlevingskansen van het roodborstje. Leg uit.

Slide 28 - Open vraag

Basisstof 5
Aangepast gedrag 

Slide 29 - Tekstslide

Vormen van leren
  • Inprenting
  • Gewenning
  • Conditioneren
  • Trial and error
  • Imitatie
  • Inzicht 

Slide 30 - Tekstslide

Trial and Error
Conditio-
nering
Inprenting
Gewenning

Slide 31 - Sleepvraag

Welk leerproces hoort bij de omschrijving
Na bepaalde tijd treedt er geen (of mindere) reactie op bij een bepaalde prikkel
Iets leren in de eerste gevoelige periode van je leven
Proefondervindelijk leren
Gedrag dat wordt aangeleerd door beloning of straf
gedrag van soortgenoten t.o.v. elkaar
Leren door het gedrag van soortgenoten na te doen
In een onbekende situatie wordt de oplossing van een probleem gevonden door ervaringen op een andere wijze te combineren
Gewenning
Inprenting
Trial and error
Conditionering
Sociaal gedrag
Imitatie
Inzicht

Slide 32 - Sleepvraag

Een hongerige pad kreeg een levende zweefvlieg aangeboden (de zweefvlieg lijkt veel op een wesp). De pad at de zweefvlieg op. De pad kreeg vervolgens een levende wesp aangeboden. Toen de pad de wesp wilde opeten, stak de wesp. De pad liet de wesp daarna ongemoeid. Later kreeg de pad opnieuw een zweefvlieg aangeboden, hij reageerde niet. Een aangeboden huisvlieg werd wel opgegeten. Door welke manier van leren vermijdt de pad de zweefvlieg?

A
Trial-and-error
B
inzicht
C
gewenning
D
imitatie

Slide 33 - Quizvraag

Sociaal gedrag
8.4 Sociaal gedrag

Slide 34 - Tekstslide

Sociaal gedrag
Dieren van dezelfde soort vertonen onderling sociaal gedrag. 
Prikkels in sociaal gedrag noem je signalen

Slide 35 - Tekstslide

Rangorde
  • In sociale groepen bestaan rangorden. 
  • Het hebben van rangorde zorgt ervoor dat een groep kan overleven. 
  • De rangorde kan door dominantie of leeftijd bepaalde worden. 

Slide 36 - Tekstslide

rangorde in groepen bv. pikorde

Slide 37 - Tekstslide

Overspronggedrag
Niet logisch gedrag, dat een dier laat zien als hij twee soorten gedrag tegelijk wil laten zien.

Voorbeeld: een hond weet niet of hij moet vechten of vluchten. 
Daarom gaat hij gapen. 
Gapen is in dit geval overspronggedrag

Slide 38 - Tekstslide

OVERSPRONGGEDRAG
Ook mensen hebben overspronggedrag!

Bijvoorbeeld op je hoofd krabben als je niet weet wat je moet doen...

Slide 39 - Tekstslide

Welk sociaal gedrag zien we hier?
A
territoriumgedrag
B
voortplantingsgedrag
C
groepsgedrag

Slide 40 - Quizvraag

Wat is sociaal gedrag?
A
een leeuw die een gnoe opeet
B
een kat die sist naar een hond
C
een leeuw die vecht met een andere leeuw
D
een man die zijn hond leert pootjes geven

Slide 41 - Quizvraag

Het gedrag van 5 hennen wordt gevolgd en genoteerd in een protocol:
Hen P: loopt rond - pikt T - drinkt - pikt R - pikt voedsel - wacht
Hen Q: loopt rond - wacht - pikt voedsel - wacht - drinkt - loopt rond
Hen R: wacht - loopt rond - drinkt - pikt Q - pikt voedsel - wacht - loopt rond
Hen S: loopt rond - pikt voedsel - pikt R - wacht - loopt rond
Hen T: wacht - drinkt - pikt Q - wacht - loopt rond - pikt voedsel
Welke hen staat bovenin de pikorde? En welke hen het laagst?
A
Hoogst: hen P Laagst: hen Q
B
Hoogst: hen S Laagst: hen Q
C
Hoogst: hen P Laagst: hen R
D
Hoogst: hen S Laagst: hen R

Slide 42 - Quizvraag

Zijn er nog vragen?

Slide 43 - Open vraag