Investeren

Lesbrief Investeren
Hoofdstuk 1: Investeringsselectie
Hoofdstuk 2: De waardebepaling van een bedrijf
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 6

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesbrief Investeren
Hoofdstuk 1: Investeringsselectie
Hoofdstuk 2: De waardebepaling van een bedrijf

Slide 1 - Tekstslide

H1 Investeringsselectie
Ondernemingen investeren in materiële en immateriële activa met als doel het behalen van winst.

Voorafgaand aan de investering zal een onderneming eerst een inschatting willen maken in hoeverre de investering "de moeite waard" is: investeringsselectie.

Belangrijke begrippen met betrekking tot investeringsselectie:
- Cashflow
- Terugverdienperiode
- Netto contante waarde

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt de toepassing verklaren van de terugverdientijd en/of de netto contante waarde methode bij de investeringsselectie;
  • Je kunt de terugverdientijd en/of de netto contante waarde van een of meer investeringsprojecten berekenen aan de hand van een meerjarig kasstroomoverzicht van deze projecten;
  • Je kunt op basis van de terugverdientijd en/of de netto contante waarde analyseren welk investeringsproject de voorkeur zal verdienen;
  • Je kunt de voor- en nadelen noemen en herkennen van de terugverdientijd en de netto contante waarde.
  • Je kunt het verschil benoemen tussen vervangingsinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen.

Slide 3 - Tekstslide

Cashflow
Het verschil tussen de geldstroom die de onderneming door de investering ontvangt en de geldstroom die zij uitgeeft.

Cashflow start jaar 1 = negatief t.w.v. de investering

Cashflow volgende jaren = positief als met de producten die met de investering worden geproduceerd meer geld binnenstroomt dan wegvloeit

Slide 4 - Tekstslide

Cashflow
Aan het begin van het investeringsproject is de cashflow negatief en gelijk aan de uitgave die veroorzaakt wordt door de investering. 

Tijdens de levensduur van het project:
Cashflow = winst na belasting + afschrijvingskosten 

Aan het eind van het project:
Cashflow = winst na belasting + afschrijvingskosten + restwaarde 


Slide 5 - Tekstslide

Terugverdientijd
De terugverdientijd is de periode waarin de investering zichzelf terugverdient met behulp van de (jaarlijkse)cashflows. 
Investering € 400.000,-
Cashflow jaar 1 € 100.000,-
Cashflow jaar 2 € 150.000,-
Cashflow jaar 3 € 250.000,-
Cashflow jaar 4 € 350.000,-


Slide 6 - Tekstslide

Investering € 400.000,-; Cashflow jaar 1 € 100.000,-; Cashflow jaar 2 € 150.000,-; Cashflow jaar 3 € 250.000,-; Cashflow jaar 4 € 350.000,-
Terugverdientijd?
A
2 jaar
B
2 jaar en 7 maanden
C
2 jaar en 8 maanden
D
3 jaar

Slide 7 - Quizvraag

Terugverdientijd
 Terugverdientijd van investering  (€400.000)
Na twee jaar is er €250.000 terugverdiend. Hij moet dus nog €150.000 in het derde jaar terug verdienen. De cashflow in het derde jaar is €250.000 dus hij  moet nog €150.000/€250.000x 12 maanden= 7,2 maanden; afgerond 8 maanden. De terugverdientijd is dus 24 maanden (2 jaar) + 8 maanden = 32 maanden. 

Slide 8 - Tekstslide

Terugverdientijd
Voordelen:
- Eenvoudige berekening
Nadelen:
- Houdt geen rekening met interest
- Houdt geen rekening met verdeling cashflows over de perioden
- Houdt geen rekening met cashflows na de terugverdientijd

Slide 9 - Tekstslide

Voor 31 december moet je mij € 100,- betalen. Als je 1 januari betaalt, krijg je € 2,- korting. De marktrente is 3%.
A
Ik betaal € 98,- op 1 januari
B
Ik betaal € 100,- op 31 december

Slide 10 - Quizvraag

Netto Contante Waarde
Is een investeringsproject acceptabel?
 
De contante waarde van de cashflows 
De contante waarde van de investeringen -
positief? dan gaat het project door 

Wanneer het negatief is zullen we het niet doorzetten. 

Slide 11 - Tekstslide

Netto Contante Waarde
Omzet                                                                            €1.600.000
Afschrijvingskosten  €45.000
Loonkosten                   €1.000.000
Overige kosten            €330.000
                                                                                           €1.375.000  -
                                                                                          €    25.000
Vennootschapsbelasting
20% x €225.000                                                         €       5.000
                                                                                           €     20.000  (Winst na belasting)

Slide 12 - Tekstslide

Netto Contante Waarde
Investering € 265.000,-
Jaarlijkse cashflow aan het einde van het jaar gedurende 5 jaar € 65.000,-
Restwaarde na 5 jaar € 15.000,-
Minimaal geëist rendement 9%

Gaan we investeren?


Slide 13 - Tekstslide

€ 100,- vòòr 31 december. Rente is 2%. Met welk aanbod van betalen op 1 januari ga je nog net akkoord?
A
€ 97,95
B
€ 98,00
C
€ 98,05
D
€ 98,10

Slide 14 - Quizvraag

Investering € 265.000,-; Jaarlijkse cashflow aan het einde van het jaar gedurende 5 jaar € 65.000,-
Restwaarde na 5 jaar € 15.000,-
Minimaal geëist rendement 9%
A
Ja, 340.000 > 265.000
B
Ja, 325.000 > 250.000
C
Ja, 252.828 > 250.000
D
Nee, 262.577 < 265.000

Slide 15 - Quizvraag

Netto Contante Waarde
cashflow jaar 1: €65.000/1,09^1
jaar 2: €65.000/1,09^2 = 
jaar 3: €65.000/1,09^3 = 
jaar 4: €65.000/1,09^4 = 
jaar 5: €80.000/1,09^5 = 
NCW €262.576,97 - €265.000 = -€2.423,03 is negatief, dus ze gaan niet investeren 

Slide 16 - Tekstslide

Netto Contante Waarde
Bij hetzelfde investeringsbedrag kiezen voor het project met de hoogste contante waarde

Met een verschillend investeringsbedrag kiezen op basis van de netto contante waarde per geïnvesteerde euro

Slide 17 - Tekstslide

Maken 
Hoofdstuk 1 incl. zelftest in Learnbeat

Slide 18 - Tekstslide

H2 De waardebepaling van een bedrijf

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt de intrinsieke waarde van een organisatie berekenen;
  • Je kunt de actuele waarde van activa berekenen;
  • Je kunt de stille reserves berekenen;
  • Je kunt uitleggen wat een due dilligenceonderzoek betekent en wat dat voor gevolgen heeft voor de balans en resultatenberekening;
  • Je kunt de goodwill berekenen;
  • Je kunt uitleggen hoe de marktwaarde van een organisatie tot stand komt;
  • Je kunt de rentabiliteitswaarde berekenen;
  • Je kunt de waarde van een organisatie berekenen met de discounted cashflow methode;
  • Je kunt de vrije kasstroom van een organisatie berekenen;
  • Je kunt uitleggen dat een hogere onzekerheid leidt tot een hogere risico-opslag.

Slide 20 - Tekstslide

Je wilt een heel bedrijf overnemen. Hoeveel ben jij bereid te betalen op basis van deze balans?

Slide 21 - Tekstslide

intrinsieke waarde = geplaatst AK + reserves + onverdeelde winst
.....
Maar is dit wel een reële waarde? Due-dilligence onderzoek brengt uitkomst

Slide 22 - Tekstslide

is actuale waarde gelijk aan balanswaarde?
is alle voorraad nog goed te verkopen?
zijn alle debiteuren nog wel in staat te betalen?
rente op leningen hoger of lager dan marktrente?

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Rentabiliteitswaarde

Bijv. opgave 2.2.1:        450.000 / 0,15 = € 3.000.000,-

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Maken
Hoofdstuk 2 incl. zelftest in Learnbeat

Slide 36 - Tekstslide