2-3 Wortschatz, Lesen, Grammatik A, Sprechen

Tiere (K4)
Wortschatz, Lesen, Grammatik A 
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Tiere (K4)
Wortschatz, Lesen, Grammatik A 

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele
  • Je kunt een reportage over dieren begrijpen.
  • Je kent de betekenis van de woorden van de Lernliste A Sehen D-N

Slide 2 - Tekstslide

Was machen wir heute?
  1. 10 Minuten Lesen 
  2. Logo!
  3. Klassenarbeiten besp.
  4. Hausaufgaben besp.
  5. Grammatik A
  6. Lesen
  7. Sprechen 

Slide 3 - Tekstslide

10 Minuten lesen 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Klassenarbeiten besprechen

Slide 6 - Tekstslide

Tiere

Slide 7 - Woordweb

Eigenschaften von Tieren

Slide 8 - Woordweb

Aufgaben machen
S. 106 (Aufgabe7) und S. 107 (Aufgabe 10)

Slide 9 - Tekstslide

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
FEESTTENTEN-REGEL

Slide 10 - Tekstslide

Deutsche Verben

Slide 11 - Woordweb

Slide 12 - Tekstslide

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 13 - Tekstslide

Uitzonderingen - (e)ettenten
ich
heiße
du 
heißt
er / sie / es
heißt
wir
heißen
ihr
heißt
sie / Sie 
heißen
de EETTENTEN-regel gebruik je als de stam op een -s, -ss, -ß, -x of -z eindigt.

Slide 14 - Tekstslide

Uitzonderingen 
ich
arbeite
du 
arbeitest
er / sie / es
arbeitet
wir
arbeiten
ihr
arbeitet
sie / Sie 
arbeiten
Als de stam op een -d of -t eindigt, krijg je bij du, er/sie/es en de ihr-vorm een tussen -e!

Slide 15 - Tekstslide

Uitzonderingen 
ich
öffne
du 
öffnest
er / sie / es
öffnet
wir
öffnen
ihr
öffnet
sie / Sie 
öffnen
Als de stam van een werkwoord eindigt op een medeklinker +m of -n (öffnen) krijg je bij de uitgangen van du, er/sie/es en ihr een tussen -e. 
Dit geldt ook bij de werkwoorden: atmen, regnen, zeichnen & rechnen.

Slide 16 - Tekstslide

Hoe gebruik je deze regels?
1. Neem de stam van het werkwoord 
2. Kijk welk persoonlijk voornaamwoord in de zin staat.
3. Kijk welke regel je moet toepassen. 
- stam op -s, -ss, -ß, -x, of -z = (E)ETTENTEN
- stam op -t of -d = bij du, er/sie/es en ihr een extra -e. 
- niks bijzonders = FEESTTENTEN-regel. 

Slide 17 - Tekstslide

Oefenen met de FEESTTENTEN-REGEL

Slide 18 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
stam + st
stam + e
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en

Slide 19 - Sleepvraag

Sieh dir das grüne Schema auf Seite 114 an.

Slide 20 - Tekstslide

Ich ...... einen Brief (schreiben)
A
schreib
B
schreibe
C
schreibt
D
schreiben

Slide 21 - Quizvraag

Wir ....... gerne Karaoke. (singen)
A
singe
B
singen
C
singt
D
singst

Slide 22 - Quizvraag

....... Susanne auch ins Kino? (gehen)
A
gehe
B
gehst
C
geht
D
gehen

Slide 23 - Quizvraag

Peter und Tom ...... jeden Samstag Sport. (machen)
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 24 - Quizvraag

Siehst du das Kind? Es ... seine Eltern. [suchen]

Slide 25 - Open vraag

Max . . . seiner Freundin Ohrringe.
[schenken]

Slide 26 - Open vraag

Wie lange . . . du schon im Kaufhaus?
[arbeiten]

Slide 27 - Open vraag

Das Flugzeug ... um 14:30 Uhr.
[landen]

Slide 28 - Open vraag

... du deine Zähne zweimal am Tag?
[putzen]

Slide 29 - Open vraag

Mit wem . . . du denn die ganze Zeit?
[tanzen]

Slide 30 - Open vraag

Ihr ... sehr fleißig!
[arbeiten]

Slide 31 - Open vraag

Welche Geräusche machen deutsche Tiere?
Arbeitsblatt: Tiergeräusche

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Lesen
S. 110/111 Aufgabe 14
Aufgabe besprechen 

Slide 34 - Tekstslide

Was sind Signalwörter?
Voorbeeld: alleen, maar, al, ook ...

Slide 35 - Open vraag

Lesen

S. 112/113 Aufgaben 15/16

Slide 36 - Tekstslide

Sprechen 
S. 120/121

Slide 37 - Tekstslide

Hausaufgaben
Leren: alle woorden van B Wortschatz kennen  (S. 132)

Maken: Aufgaben 19/20/21/22 (Seite 115/116)

Slide 38 - Tekstslide

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd (das Präsens)
persoon
Uitgang
spielen
spiel- 
heißen
heiß-
ich
-e
spiele
heiße
du
-st
spielst
heißt   (!!!)
er/sie/es
-t
spielt
heißt
wir
-en
spielen
heißen
ihr
-t
spielt
heißt
sie/Sie
-en
spielen
heißen

Slide 39 - Tekstslide

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd (das Präsens)
persoon
Uitgang
spielen
spiel- 
heißen
heiß-
ich
-e
spiele
heiße
du
-st
spielst
heißt   (!!!)
er/sie/es
-t
spielt
heißt
wir
-en
spielen
heißen
ihr
-t
spielt
heißt
sie/Sie
-en
spielen
heißen

Slide 40 - Tekstslide

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd (das Präsens)
Belangrijk!
  • De stam vind je door -en van het werkwoord af te halen
  • Als de stam eindigt op een sisklank (dus s, ss, ß, x of z) is de uitgang bij du een -t in plaats van -st.
    Du reist, du grüßt, du benutzt
  • TIPP: De uitgangen van het werkwoord in de tegenwoordige tijd vormen van boven naar beneden het woord (fe)esttenten.

Slide 41 - Tekstslide

Stappenplan: vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Stap
Voorbeeld (Beispiel)
Je hebt een werkwoord dat je wilt vervoegen
machen
1. Bepaal de persson
ich
2. Maak de stam
mach
(-en weglaten)
3. Bepaal de uitgang
-e
Dus: Ich mache

Slide 42 - Tekstslide