M2 NE Trede 15

Nederlands Blok 3 trede 15
herhaling trede 11 t/m 14
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands Blok 3 trede 15
herhaling trede 11 t/m 14

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel schrijven
Je schrijft een brief waarin je structuur aanbrengt, een schrijfdoel aanhoudt en afstemt op je publiek (2F).

Slide 2 - Tekstslide

De zakelijke brief 

Welke conventies zijn er van toepassing?
Met andere woorden hoe is de opbouw van een zakelijke brief?

Slide 3 - Tekstslide

Sleep de onderdelen van de brief in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
7
8
Adresgegevens van de geadresseerde.
Adresgegevens van de schrijver
Plaats, datum
Aanhef
Inleiding
Middenstuk/kern
Slot
Slotformule / naam

Slide 4 - Sleepvraag

Zakelijke e-mail

Slide 5 - Tekstslide

onderdelen
zakelijke e-mail

Slide 6 - Woordweb

Slide 7 - Video

Opdrachten 1 en 2 
Eerst lees je de opdracht goed door, daarna schrijf je de zakelijke brief.
Vervolgens vraag je feedback aan je docent. 
Daarna verbeter je de brief.
Tot slot schrijf je de zakelijke mail. 

Slide 8 - Tekstslide

Wat heb je geleerd vandaag?

Slide 9 - Open vraag

Het was prettig om de stof nog eens te herhalen.
A
Ja, ik vind dit een lastig onderwerp
B
Nee, ik snap het al en dus is het zonde van de tijd.
C
Nee, ik snap het nu nog steeds niet.
D
Ja, ik wist het niet meer zo goed, en nu wel weer.

Slide 10 - Quizvraag

Feedback aan meneer Veldhuis over deze les..

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoel schrijven en taalverzorging
Grammatica woordsoorten:
Je kunt de volgende woordsoorten in een zin benoemen, namelijk: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, werkwoord, aanwijzend voornaamwoord en vragen voornaamwoord

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Leerdoel schrijven en taalverzorging
Je kunt de vier werkwoordtijden in een zin benoemen.
Je kunt de bijvoeglijk gebruikte werkwoorden; onvoltooide deelwoorden en infinitief correct spellen.

Slide 15 - Tekstslide

Jan heeft het in Weert erg naar zijn zin gehad.
In welke tijd staat deze zin?
A
O.T.T.
B
O.V.T.
C
V.T.T.
D
V.V.T.

Slide 16 - Quizvraag

De leerlingen hadden in de grotten gefietst.
In welke tijd staat deze zin?
A
O.T.T.
B
O.V.T.
C
V.T.T.
D
V.V.T.

Slide 17 - Quizvraag

De vier werkwoordtijden 
1 . onvoltooid tegenwoordige tijd - ott                               zij lacht
2. onvoltooid verleden tijd - ovt                                             zij lachte
3. voltooid tegenwoordige tijd - vtt                                      zij heeft gelachen
4. voltooid verleden tijd - vvt                                                   zij had gelachen
5. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd - ottt  zij zal lachen
6. voltooid tegenwoordige toekomende tijd - vttt        zij zal gelachen hebben
7. onvoltooid verleden toekomende tijd - ovtt               zij zou lachen
8. voltooid verleden toekomende tijd - vvtt                     zij zou gelachen hebben

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoel schrijven en taalverzorging
Je kunt hoofdletters correct toepassen.
Je kunt de leestekens punt, komma, vraagteken en uitroepteken correct toepassen. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Leerdoel spreken en gesprekken voeren
Je kent het verschil tussen verbaal en non-verbaal en tussen formeel en informeel.

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoel fictie 
(alleen als je gaat herhansen!)
Fictie Proza: Je leest een boek, je benoemt het onderwerp en het genre, je typeert personages en situaties en je legt uit in hoeverre deze tekst realistisch is. (2F) 

Fictie proza: Je weet wat er met spanning wordt bedoeld (open plekken, globale en lokale spanning), ook weet je wat er met opbouw wordt bedoeld (chronologisch, niet-chronologisch, motorisch moment, verhaallijnen en afloop).  

Fictie Poëzie: Je weet wat de kenmerken van gedichten zijn, welke rijmsoorten en rijmschema’s er zijn. Je kunt eindrijm en beginrijm benoemen, ook kun je van een kort gedicht het rijmschema maken. Daarnaast weet je wat ‘Beeldspraak’ is en wat een ‘Vergelijking-met-als’ is. 

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoel taal
Je weet het verschil tussen homoniemen en synoniemen.

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 3 t/m 14
Ga je trede 13 herkansen? Alle opdrachten maken.
Ga je trede 13 niet herkansen dan mag je opdracht 11 overslaan.

Slide 24 - Tekstslide

Schrijf een zin in de voltooid tegenwoordige tijd. Gebruik daarbij de hoofdletters en leestekens correct.

Slide 25 - Open vraag

Aan: geadresseerde
CC: Carbon copy, een kopie van de mail naar een ander. 
BCC: Carbon copy, een blinde kopie van de mail naar een ander. 
Aanhef: Geachte meneer, mevrouw, (Als je niet weet hoe de persoon heet die het leest)
                Geachte meneer Beentjes, 

Inleiding: Jezelf voorstellen en reden brief

Kern: De echte boodschap van de brief.

Afsluiting: Alvast bedanken voor de reactie. 

Slotgroet/formule: Met vriendelijke groet,

Jorg Veldhuis

Slide 26 - Tekstslide