Wat moet je weten voor de toets schrijven?

Leren
H 11. Goede zinnen schrijven
H 25. Goede alinea's schrijven
H 26. Het verband tussen zinnen in een alinea aangeven
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leren
H 11. Goede zinnen schrijven
H 25. Goede alinea's schrijven
H 26. Het verband tussen zinnen in een alinea aangeven

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk 6 april. Opdracht 1.
Schrijf een goede zin over dit logo.

Slide 2 - Open vraag

Huiswerk 6 april. Opdracht 2. Maak van deze passieve zin een actieve zin:
'De taart wordt door oma gebakken.'

Slide 3 - Open vraag

Schrijf 2 alinea's over wat je vandaag gedaan hebt.

Slide 4 - Open vraag

H. 11 Goede zinnen schrijven

Slide 5 - Tekstslide

Actief of passief?
Een goede zin is een actieve zin

Hoe herken je een passieve zin? 
1) Er staat een vorm van het werkwoord ‘worden’ of ‘zijn’ in
2) Het onderwerp overkomt wat.
Voorbeeld: de afwas wordt gedaan door Theo. 

Hoe herken je een actieve zin? 
1) Het onderwerp voert een handeling uit.
Voorbeeld: Theo doet de afwas.


H. 11 Goede zinnen schrijven

Slide 6 - Tekstslide

Alinea
- stukje van een tekst
- gaat over één onderwerp
- bestaat uit minimaal drie zinnen
- helpt om een tekst beter te begrijpen
- herken je aan witregels of inspringen
H. 25 Goede alinea's schrijven waarin zinnen elkaar logisch opvolgen

Slide 7 - Tekstslide

Opbouw alinea
- openingszin: het onderwerp van de alinea
- kern: bijvoorbeeld een uitleg of voorbeeld
- slot: samenvatting of conclusie
H. 25 Goede alinea's schrijven waarin zinnen elkaar logisch opvolgen
Mooie alinea's schrijven? Zorg ervoor dat je:
- de zinnen niet te lang maakt
- varieert in zinslengte (niet alleen maar korte zinnen)
- synoniemen gebruikt
- verwijswoorden gebruikt

Slide 8 - Tekstslide

Zin, verbindingswoord en zinsverband
Zinnen in een tekst staan er niet zomaar. Ze hebben een verband met elkaar.
Verband met elkaar = ze hebben te maken met elkaar, ze  hebben een relatie met elkaar
Verbindingswoord: plakt 1 of meer zinnen aan elkaar
Signaalwoord: kondigt aan wat het verband is
Verbindingswoord en signaalwoord = hetzelfde woord
H. 26 Het verband tussen zinnen in een alinea aangeven
Zinsverband en verbindingswoord
Voorbeeld zinsverband: vergelijking. Kan je aangeven met: evenals, eveneens, net als, alsof, hetzelfde is het geval. Denk aan het voorbeeld van mevrouw Er en meneer Van Onselen over koffiedrinken.

Een overzicht staat op blz. 106 DEZE MOET JE GEWOON UIT JE HOOFD GAAN LEREN!!
Heb je al een lijst gemaakt op wozzol.nl?

Slide 9 - Tekstslide

Vragen?
Stuur een bericht in Magister.

Slide 10 - Tekstslide