Brugklas Test haben + sein

 Test
haben + sein
timer
1:00
Na die 3 minuten ben je ingelogd in LessonUp & jouw spullen voor je poster gepakt.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 Test
haben + sein
timer
1:00
Na die 3 minuten ben je ingelogd in LessonUp & jouw spullen voor je poster gepakt.

Slide 1 - Tekstslide

Heute
- Haben + Sein 
- Poster
- Blooket Vorbereitung SO
Ziel:
- Je kent de zwakke werkwoorden & haben/sein. 
- Afmaken poster +punten

Slide 2 - Tekstslide

haben
Vul op de gele pagina's de juiste vorm van het werkwoord haben in.

Slide 3 - Tekstslide

Wir .... Hausaufgaben gemacht. (haben)
A
hat
B
habe
C
habt
D
haben

Slide 4 - Quizvraag

Du _______ (haben) nicht gut zugehört.
A
habst
B
hat
C
haben
D
hast

Slide 5 - Quizvraag

Wir ……….. heute Deutsch! (haben)
A
habben
B
haben
C
hat
D
habt

Slide 6 - Quizvraag

... du Geschwister? (haben)
A
Haben
B
Hast
C
Habt
D
Habe

Slide 7 - Quizvraag

Ihr ... keine Schwestern. (haben)
A
hat
B
haben
C
habt
D
habe

Slide 8 - Quizvraag

Sie (ev) ....... keine Zeit für das Kind (haben)
A
hat
B
habe
C
hast
D
haben

Slide 9 - Quizvraag

Ich ........... für heute zwei Kinokarten. (haben)
A
haben
B
habe
C
hat
D
hast

Slide 10 - Quizvraag

Peter (er) ..... gestern mit seinem Hund einen Spaziergang gemacht. (haben)
A
habe
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 11 - Quizvraag

sein
Vul op de rode pagina's de juiste vorm van het werkwoord sein in.

Slide 12 - Tekstslide

Wer ……. du? (sein)
A
sein
B
bist
C
bin
D
ist

Slide 13 - Quizvraag

...... deine Eltern (sie mv) geschieden? (sein)

A
sein
B
sind
C
haben
D
hat

Slide 14 - Quizvraag

Ich .... eine Lehrerin. (sein)
A
sind
B
bin
C
seid
D
bist

Slide 15 - Quizvraag

Lisa ..... krank (sein)
A
bist
B
sind
C
ist
D
bin

Slide 16 - Quizvraag

Ihr ... zu spät (sein)
A
seid
B
sind
C
bin
D
bist

Slide 17 - Quizvraag

Wie alt..........Sie?
A
ist
B
sein
C
sind
D
seid

Slide 18 - Quizvraag

Peters Vater (er) ..... Ingenieur von Beruf. (sein)
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 19 - Quizvraag

Tim, wo ......... du denn? (sein)
A
ist
B
bin
C
sind
D
bist

Slide 20 - Quizvraag

Hoofdletters

Slide 21 - Tekstslide

Wanneer een hoofdletter:
1. Begin van een zin. 
2. Namen, plaatsnamen, merken etc. 
3. Zelfstandige naamwoorden. 
4. Alle u- en uw-vormen

Slide 22 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Vóór een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord (de, het of een) zetten, Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zin:  

Ik heb onze fietsen schoongemaakt.

"fietsen" is een zelfstandig naamwoord (de fietsen)

Slide 23 - Tekstslide

Wel of geen hoofdletter?
A
Deutschland
B
deutschland

Slide 24 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
vater
B
Vater

Slide 25 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
winterswijk
B
Winterswijk

Slide 26 - Quizvraag